top of page

Gods wet

Waarom wetten?

In de Bijbel staan heel wat wetten beschreven. Naast de morele wet bestaande uit de tien geboden vinden we ook nog burgerlijke en ceremoniële wetten. Waarom die wetten gegeven werden en of ze vandaag nog gelden, zijn de vragen die we vanuit de Bijbel willen beantwoorden. 

 

Wat zou er gebeuren indien plots alle natuurwetten zouden ophouden te bestaan? De krachten die er zijn, zouden naar willekeur veranderen. De zwaartekracht zonder een daaraan verbonden wet zou het ons het ene moment onmogelijk maken nog de voeten op te heffen en het andere moment zou het ons doen zweven in de lucht om ons vervolgens  met een harde smak terug op de grond te brengen. We begrijpen dat het leven onder deze anarchie van de krachten niet mogelijk zou zijn. We hebben alles te danken aan het bestaan van deze wetten. 

 

Wat indien vandaag alle wetten uit het Belgisch wetboek worden geschrapt? Wat gebeurt er met een maatschappij zonder burgerlijke wetten? Sommigen zouden het misschien prettig vinden dat ze aan niets meer gebonden zijn, maar hun pret is kort van duur.

Alles zou nog even doorgaan zoals we gewoon zijn maar naarmate het nieuws zich verspreidt, ontstaat er chaos en het recht van de sterkste doet zich gelden; er wordt gestolen, geplunderd, verwoest en gemoord. Niemand voelt zich nog veilig. De hele maatschappij met al haar instellingen en structuren valt als een kaartenhuisje in elkaar.

Deze toestand echter duurt niet lang want mensen beseffen dat willen ze overleven zij zich moeten organiseren en dat er regels moeten komen om terug een mate van orde en veiligheid te verzekeren. 

Dit hele gebeuren zou ons een bewijs geven van het feit dat een maatschappij enkel kan bestaan door de aanwezigheid van wetten en instellingen die ervoor zorgen dat deze worden nageleefd.

 

Hammurabi en Mozes

De archeologie heeft ontdekt dat de vroegste maatschappijen van de gekende geschiedenis welomschreven burgerlijke wetten hadden. Een voorbeeld hiervan vinden we in de codex van Hammurabi die gegraveerd staat op een stenen zuil te bezichtigen in het Louvre. Deze wetten werden opgesteld in het rijk van Babylon omstreeks 1775 voor Christus.

De wet van Mozes die we terugvinden in de Bijbel werd geschreven rond 1500 voor Christus. Hierin vinden we ook heel wat burgerlijke wetten maar wanneer men deze aandachtig vergelijkt met de codex van Hammurabi ontdekt men opmerkelijke verschillen. We nemen de wet betreffende diefstal als voorbeeld. In de codex van Hammurabi is dat de achtste wet en deze zegt: “Indien iemand een stier, een schaap, een varken of een geit gestolen heeft en deze behoorde toe aan God (een dier bestemd voor de tempel) of iemand aan het hof (van de koning) dan moet hij die dertigvoudig terugbetalen. Maar indien het gestolen goed afkomstig is van een gewone burger dan moet hij dit tienvoudig vergoeden. Wanneer de dief daartoe niet in staat is moet hij gedood worden.” 

In de wet van Mozes lezen we in Exodus 22:1-5 “Wanneer iemand een rund of een stuk kleinvee steelt en het slacht of verkoopt, moet hij vijf runderen als vergoeding geven voor het rund, en vier stuks kleinvee voor het stuk kleinvee. Als een dief bij het inbreken betrapt wordt en zó geslagen wordt dat hij sterft, rust er geen bloedschuld op degene die hem sloeg. Maar als de zon over hem opgegaan is, rust er wel bloedschuld op hem. De dief moet alles volledig vergoeden. Heeft hij niets, dan moet hij vanwege zijn diefstal verkocht worden (als slaaf voor hoogstens 7 jaar). Als inderdaad het gestolene levend in zijn bezit aangetroffen wordt, moet hij het van rund tot ezel, tot kleinvee toe dubbel vergoeden.”

Er werd aan deze wet nog een regeling toegevoegd voor het geval de dief gewetensvol zijn schuld bekende. We lezen dit in Leviticus 6:4 “dan moet het zó zijn – omdat hij gezondigd heeft en schuldig bevonden is – dat hij het geroofde, dat hij wegroofde, terugbrengt… Daarvan moet hij de volle waarde vergoeden en er nog een vijfde deel aan toevoegen. Hij moet het geven aan degene die het toebehoorde, op de dag dat hij zijn schuldoffer brengt. … en het zal hem vergeven worden ten aanzien van welke zaak dan ook waaraan hij zich schuldig heeft gemaakt.”

Het valt meteen op dat in de wet van Hammurabi de rijken en machtigen worden bevoorrecht zowel bij de slachtoffers als de misdadigers. Ben je een rijke dief dan kom je er goedkoop vanaf. Ben je een arme dief dan wordt je gedood. Wordt je als hooggeplaatste bestolen dan wordt je rijkelijk vergoed. 

Ben je arm dan is de vergoeding veel minder. Gelijk welke rang wordt benadeeld wanneer de dief de schuld niet kan vergoeden en wordt gedood. Dit in tegenstelling met de wet van Mozes waar het vergoeden van de schade een prioriteit krijgt. Is de dief arm dan moet hij als dienstknecht werken tot de schuld is terugbetaald. In de wet van Mozes is ook iedereen gelijk voor de wet; er is geen bevoordeling van rijke en machtige personen.  

De tekst in Leviticus laat zien dat er in de wet van Mozes ook verzachtende omstandigheden zijn bij gewetensvolle schuldbekentenis. 

 

Dat het opmerkelijk verschil tussen de wetten van Mozes en de wetten van andere naties niet zou ontsnappen aan de aandacht van de omringende  volkeren wordt weergegeven in Deuteronomium 4:5-8 “Zie, ik (Mozes) heb u de verordeningen en bepalingen geleerd, zoals de HEERE, mijn God, mij geboden heeft; om zo te handelen in het midden van het land waarin u zult komen om het in bezit te nemen. Neem ze in acht en doe ze; want dat zal uw wijsheid en uw inzicht zijn voor de ogen van de volken, die al deze verordeningen horen zullen en zullen zeggen: Werkelijk, dit grote volk is een wijs en verstandig volk! Want welk groot volk is er waar de goden zo dichtbij zijn als de HEERE, onze God, bij ons is, altijd als wij tot Hem roepen? En welk groot volk is er dat zulke rechtvaardige verordeningen en bepalingen heeft als heel deze wet, die ik u heden voorhoud?”

De naleving van deze “rechtvaardige verordeningen en bepalingen” zou Israel het land maken van iedereens dromen zoals uitgedrukt in Maleachi 3:12 “Alle heidenvolken zullen u gelukkig prijzen, want u zult een aangenaam land zijn, zegt de HEERE van de legermachten.”

 

Hoe komt het dat de burgerlijke wetten uit de wet van Mozes zo opmerkelijk rechtvaardiger en verhevener zijn ten opzichte van de wetten van de omringende volkeren? De tekst die we net gelezen hebben zegt het: “Zie, ik (Mozes) heb u de verordeningen en bepalingen geleerd, zoals de HEERE, mijn God, mij geboden heeft” (Deuteronomium 4:5). De God van liefde die gekenmerkt wordt door rechtvaardigheid en barmhartigheid, had deze wetten aan Mozes gegeven. Hij had dat gedaan na het geven van de morele wet bestaande uit tien geboden en geschreven op stenen tafelen waarover we lezen in Exodus 32:16 “Die tafelen waren Gods eigen werk; ook was het schrift Gods eigen schrift, in de tafelen gegraveerd.”

 

De tien geboden

Op de stenen tafelen, beschreven met Gods vinger stonden de geboden die we kunnen lezen in Exodus 20:2-17

Eerste gebod: “Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, geleid heeft. U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.”

Tweede gebod: “U zult voor uzelf geen beeld maken, geen enkele afbeelding van wat boven in de hemel, of beneden op de aarde of in het water onder de aarde is. U zult zich daarvoor niet neerbuigen, en die niet dienen, want Ik, de HEERE, uw God, ben een na-ijverig God, Die de misdaad van de vaderen vergeldt aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht van hen die Mij haten, maar Die barmhartigheid doet aan duizenden van hen die Mij liefhebben en Mijn geboden in acht nemen.”

Derde gebod: “U zult de Naam van de HEERE, uw God, niet ijdel gebruiken, want de HEERE zal niet voor onschuldig houden wie Zijn Naam ijdel gebruikt.”

Vierde gebod: “Gedenk de sabbatdag, dat u die heiligt.

Zes dagen zult u arbeiden en al uw werk doen,

maar de zevende dag is de sabbat van de HEERE, uw God. Dan zult u geen enkel werk doen, u, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienaar, noch uw dienares, noch uw vee, noch uw vreemdeling die binnen uw poorten is.

Want in zes dagen heeft de HEERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee, en al wat erin is, en Hij rustte op de zevende dag. Daarom zegende de HEERE de sabbatdag, en heiligde die."

Vijfde gebod: “Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de HEERE, uw God, u geeft.”

Zesde gebod: “U zult niet doodslaan.”

Zevende gebod: “U zult niet echtbreken.”

Achtste gebod: “U zult niet stelen.”

Negende gebod: “U zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste.”

Tiende gebod: “U zult niet begeren het huis van uw naaste. U zult niet begeren de vrouw van uw naaste, noch zijn dienaar, noch zijn dienares, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets wat van uw naaste is.”

 

De wetten aan Mozes gegeven waren gebaseerd op de universele morele wet; de wet die de maatstaf vormt voor wat goed en kwaad is. De burgerlijke wetten beschreven de toepassing van de tien geboden in het dagelijks gebeuren van de toen bestaande maatschappij. Ze werden opgeschreven in een boek. Naast de burgerlijke wetten stonden in het boek van Mozes ook de ceremoniële wetten voor het regelen van de tempeldienst. Deze beide categorieën van wetten moeten beschouwd worden als plaatsgebonden en tijdelijke wetten. Hierin onderscheiden ze zich van de morele wet bestaande uit de tien geboden. Deze laatste is de eeuwige maatstaf voor goed en kwaad.

Nergens in de Schrift wordt de wet bestaande uit tien geboden de wet van Mozes genoemd. Wanneer Jezus over de tien geboden spreekt, spreekt Hij over “Mijn geboden” of de geboden van “Mijn Vader.” We kunnen dat lezen in Johannes 15:10 “Als u Mijn geboden in acht neemt, zult u in Mijn liefde blijven, zoals Ik de geboden van Mijn Vader in acht genomen heb en in Zijn liefde blijf.”Jezus noemt de tien geboden terecht “Mijn geboden” want Hij was het die in goddelijke gedaante de geboden op stenen tafelen schreef. (Zie appendix 1).

De apostelen volgen Jezus hierin wanneer zij de Christelijke gemeente aanmanen om Gods geboden te houden. Terwijl zij op verschillende plaatsen duidelijk maken dat de Christenen niet meer gebonden zijn aan het houden van de wetten van Mozes, wijzen zij op de noodzaak van gehoorzaamheid  aan Gods geboden. Zo horen we de apostel Paulus zeggen in 1 Korinthe 7:19 “Besneden zijn is niets en onbesneden zijn is niets, maar het in acht nemen van de geboden van God.” De apostel Johannes schrijft in 1 Johannes 5:3 “Want dit is de liefde tot God, dat wij Zijn geboden in acht nemen; en Zijn geboden zijn geen zware last.” Bij het schrijven van deze woorden vinden de apostelen het ook niet nodig om nader te preciseren wat die geboden zijn. Ze gaan ervan uit dat iedereen weet wat de geboden van God zijn want daarover bestond geen discussie.

 

God is liefde. Als God dan eigenhandig tien geboden schrijft op stenen tafelen kan het niet anders dan dat deze geboden een uitdrukking zijn van de liefde. Dan kan het ook niet anders dan dat ware liefde vervuld wordt in het houden van de geboden zoals gezegd in Romeinen 13:10 “De liefde doet de naaste geen kwaad. Daarom is de liefde de vervulling van de wet.” 

Sommige mensen reageren daarop en zeggen dat als je liefhebt je de geboden niet meer moet houden. Zij begrijpen niet wat ware liefde is.

Ware liefde wordt tot uitdrukking gebracht door het houden van de geboden zoals Jezus zegt in  Johannes 14:15 “Als u Mij liefhebt, neem dan Mijn geboden in acht.” Niemand kan zeggen dat hij liefheeft terwijl hij de geboden overtreedt. Iemand die in zonde leeft, is verwijderd van de liefde wat we terugvinden in Mattheüs 24:12 “En doordat de wetteloosheid zal toenemen, zal de liefde van velen verkillen.” Waar geen naleving is van de wet van God, daar is ook geen liefde.

 

Burgerlijke wetten

Waarom was het nodig dat Israel naast de morele wet ook nog de burgerlijke wetten van Mozes had? Omwille van de zondige toestand waarin de mensheid verkeert achtte God het noodzakelijk om een overheid aan te stellen over een natie met de bedoeling de maatschappij te beschermen tegen overtreders van de wet die daardoor een bedreiging vormen voor het leven en het bezit van de individuen. Deze overheid heeft burgerlijke wetten met een daarbij behorende strafmaat nodig die het mogelijk maakt de overtreder van de wet te straffen. Op die manier kan het kwaad worden ingetoomd en wordt het leven en bezit van de leden van de maatschappij beschermd. Zo blijft het leven in deze gevallen wereld nog enigszins dragelijk. 

De burgerlijke wetten gegeven aan Mozes gaven ook een praktische invulling van de tien geboden in de toen bestaande wereld. Ze leren hoe de morele wet in de praktijk van elke dag wordt toegepast rekening houdend met de hardheid van de harten. Een voorbeeld daarvan vinden we in een discussie die Jezus heeft met de schriftgeleerden betreffende de scheiding van man en vrouw. We lezen erover in Markus 10:2-5 “En de Farizeeën kwamen naar Hem toe en vroegen Hem, om Hem te verzoeken, of het een man geoorloofd is zijn vrouw te verstoten.Maar Hij antwoordde en zei tegen hen: Wat heeft Mozes u geboden? En zij zeiden: Mozes heeft toegestaan een echtscheidingsbrief te schrijven en haar te verstoten. En Jezus antwoordde hun: Vanwege de hardheid van uw hart heeft hij dat gebod voor u geschreven.”

Dat de overheid met haar burgerlijke wetten een door God gewilde instelling is lezen we in Romeinen 13:1, 4 “Ieder mens moet zich onderwerpen aan de gezagsdragers die over hem gesteld zijn, want er is geen gezag dan van God, en de gezagsdragers die er zijn, zijn door God ingesteld… Zij is immers Gods dienares, u ten goede. Als u echter kwaad doet, vrees dan, want zij draagt het zwaard niet zonder reden. Zij is namelijk Gods dienares, een wreekster tot straf voor hem die het kwade doet.”  Verder lezen we in 1 Petrus 2:13, 14 “Onderwerp u dan omwille van de Heere aan alle menselijke orde, hetzij aan de koning, als hoogste machthebber, hetzij aan de stadhouders, als mensen die door hem gezonden worden tot straf van de kwaaddoeners, maar tot lof van hen die goeddoen.” 

 

De burgerlijke wetten onderscheiden zich van de morele wetten in die zin dat ze enkel betrekking hebben op het handelen en niet op het denken. Burgerlijke wetten veroordelen de daad en niet de overleggingen van het hart. De morele wet echter kijkt naar het hart en daar kan enkel God over oordelen en niet de overheid. Jezus maakt dit onderscheid in  Matteüs 5:27, 28 “U hebt gehoord dat tegen het voorgeslacht gezegd is: U zult geen overspel plegen. Maar Ik zeg u dat al wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, in zijn hart al overspel met haar gepleegd heeft.” Er waren heel wat bepalingen en verordeningen in de wet van Mozes die het plegen van overspel beteugelden en bestraften. Deze hadden enkel betrekkingen op de daad zelf en niet op de gedachten aan overspel die wel door de morele wet worden veroordeeld en als zondig beschouwd.

Burgerlijke wetten zijn plaatsgebonden en veranderlijk. God gaf deze bepalingen voor Israël als theocratie. Een dergelijke bestuursvorm bestaat niet meer. Hoewel de  wetten van Mozes leerzaam zijn en veel wijsheid bevatten zijn zij niet geldend voor de Christenen die vandaag leven onder andere bestuursvormen.  

 

De morele wet

De liefde van God is eeuwig, zo ook de morele wet die deze liefde uitdrukt. 

Deze wet van de liefde is het fundament en behoeder van het leven zoals ook de natuurwetten. Neem ze weg en het leven stopt.

De eeuwigheid van deze wet wordt onder ander gevonden in het feit dat gehoorzaamheid aan deze wet de voorwaarde is voor het eeuwig leven. Het eeuwig leven is het leven zoals het is in God. We zien het eeuwig leven geopenbaard in het leven van Jezus; een leven zonder zonde gekenmerkt door onaflatende liefdevolle dienstbaarheid. Tegen dit leven heeft de wet niets en het wordt door de wet bestendigd (Galaten 5:22, 23). Wie zich buiten de wet stelt, stelt zich buiten het leven. Wie wil leven moet de wet naleven zoals we lezen in Mattheüs 19:16, 17  “En zie, er kwam iemand naar Hem toe en die zei tegen Hem: Goede Meester, wat voor goeds moet ik doen om het eeuwige leven te hebben? Hij zei tegen hem: Waarom noemt u Mij goed? Niemand is goed behalve Eén, namelijk God. Maar wilt u tot het leven ingaan, neem dan de geboden in acht.” Dezelfde gedachten vinden we in Lukas 10:25-28 “En zie, een wetgeleerde stond op om Hem te verzoeken, en zei: Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven? En Hij zei tegen hem: Wat staat er in de Wet geschreven? Wat leest u daar? Hij antwoordde en zei: U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf. Hij zei tegen hem: U hebt juist geantwoord. Doe dat en u zult leven.”

Jezus benadrukte de blijvende geldigheid van de wet wanneer Hij zei in

Mattheüs 5:18 “Want, voorwaar, Ik zeg u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota of één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles geschied is. Wie dan een van deze geringste geboden afschaft en de mensen zo onderwijst, zal de geringste genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen; maar wie ze doet en onderwijst, die zal groot genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen.”

 

De Bijbel zegt in 1 Johannes 3:4 “Zonde is de overtreding van de wet.”

Waar geen wet is kan ook geen sprake zijn van overtreding of zonde.

Nu lezen we over Lucifer in Ezechiël 28:15 “Volmaakt was u in uw wegen, vanaf de dag dat u geschapen werd, totdat er ongerechtigheid in u gevonden werd. Door de overvloed van uw handel vulde men uw midden met geweld, en ging u zondigen.” Verder lezen we in Johannes 3:8 “Wie de zonde doet, is uit de duivel; want de duivel zondigt vanaf het begin.” Lucifer zondigde voor de schepping van de mens wat erop wijst dat de wet die bepaalt wat zonde is er al was en trouwens er altijd geweest is. Indien de wet er pas zou gekomen zijn met de mens dan zou Satan niet hebben kunnen zondigen, want de zonde is de overtreding van de wet. De wet bestaande uit de tien geboden als uitdrukking van Gods liefde is geen wet gegeven voor de Joden; de wet is eeuwig en universeel. 

Waarom schreef God ze dan eigenhandig op stenen tafelen ten aanzien van het Joodse volk? God had het Joodse volk uitverkoren om Zijn getuigen te zijn. Hij openbaarde Zichzelf op een bijzondere manier aan hen en maakte hen tot bewaarders en behoeders van Zijn wet met de bedoeling dat zij deze aan de wereld zouden bekend maken door ze na te volgen en te verkondigen. Net voor het uitspreken en opschrijven van de wet op de Sinaï sprak God tot Israël deze woorden in Exodus 19:4-6 “U hebt zelf gezien wat Ik met de Egyptenaren gedaan heb en hoe Ik u op arendsvleugels gedragen en u bij Mij gebracht heb. Nu dan, als u nauwgezet Mijn stem gehoorzaamt en Mijn verbond in acht neemt, dan zult u uit alle volken Mijn persoonlijk eigendom zijn, want heel de aarde is van Mij. U dan, u zult voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn.” Mozes herinnerde het volk aan deze woorden in Deuteronomium 26:18, 19 “En de HEERE heeft u heden doen verklaren dat u voor Hem een volk zult zijn dat Zijn persoonlijk eigendom is, zoals Hij tot u gesproken heeft, en dat u al Zijn geboden in acht moet nemen, en dat Hij u een plaats zal geven, hoog boven alle volken die Hij gemaakt heeft, tot lof, tot een naam en tot sieraad; en dat u een heilig volk zult zijn voor de HEERE, uw God, zoals Hij gesproken heeft.”  Deze uitverkiezing van Israël was verbonden met een opdracht die we beschreven vinden in Jesaja 43:10 “U bent Mijn getuigen, spreekt de HEERE, en Mijn dienaar die Ik verkozen heb…” 

Niettegenstaande de wet van God een eeuwige wet is en de mens vanaf de Schepping aan deze wet gebonden was, was het noodzakelijk ze op een bijzondere manier terug onder de aandacht te brengen van het uitverkoren volk. Israëls kennis van God was gedurende hun lange verblijf in Egypte en de jaren van slavernij zo verwaterd dat een nieuwe openbaring van Zijn wil nodig was. De wet leefde niet meer in de harten van het Joodse volk en het was nodig hen terug bekend te maken met de wet, haar ware toedracht en de manier waarop ze gehoorzaamd kon worden. Door de manier waarop de wet werd verkondigd en door haar nadien te plaatsen op de heiligste plaats in de ark binnen de tempel, kreeg het volk de les dat gehoorzaamheid aan de wet de voorwaarde was voor het eeuwig leven. Dit alles was het begin van een leerproces dat moest resulteren in wat we lezen in Jeremia 31:33 “Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn.”

Alleen wanneer de wet geschreven op stenen tafelen terug in het hart zou geschreven zijn, kon Israël de bedoeling van haar bestaan verwezenlijken. De Psalmist getuigt ervan dat God dit ook daadwerkelijk verwezenlijkt wanneer hij vanuit zijn eigen ervaring spreekt in Psalm 40:9-11 “Ik vind er vreugde in, Mijn God, om Uw welbehagen te doen;Uw wet draag Ik diep in Mijn binnenste. Ik breng de blijde boodschap van de gerechtigheid in de grote gemeente; zie, mijn lippen belet ik niet. Ú, HEERE, weet het! Uw gerechtigheid verberg ik niet diep in mijn hart, Uw waarheid en Uw heil verkondig ik. Uw goedertierenheid en Uw trouw verzwijg ik niet in de grote gemeente.”

 

Wat als iemand zegt: “ik volg negen geboden en niet tien”? De wet veroordeelt een ieder die ook maar één van de geboden overtreedt. Zo lezen we in Jakobus 2:10, 11 “Want wie de hele wet in acht neemt, maar op één punt struikelt, die is schuldig geworden aan alle geboden. Immers, Hij Die gezegd heeft: U zult geen overspel plegen, heeft ook gezegd: U zult niet doodslaan. Als u dan geen overspel bedrijft, maar wel doodslaat, bent u toch een wetsovertreder geworden.” Deze tekst laat enigszins doorschemeren dat alle geboden met elkaar verbonden zijn in die zin dat een overtreding van het ene gebod ook een overtreding is van alle andere. Iedereen zal het er mee eens zijn dat bij elke overtreding vaneen gebod het eigen ik zich verheft boven God. Elke overtreding is een herhaling van de zonde van Lucifer; een daad van trots en zelfzucht. Zo wordt met de overtreding van elk gebod ook meteen het eerste en tweede gebod overtreden door zichzelf te aanbidden in de plaats van God. 

Wie dit alles ter harte neemt en zichzelf in eerlijkheid durft spiegelen aan de wet van God kan alleen maar erkennen dat hij een groot zondaar is. Niemand kan zeggen dat hij de wet gehoorzaamt en deze nog nooit heeft overtreden. Terecht dan lezen we in Romeinen 3:23 “Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God,“ en in 1 Johannes 1:8 “Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij ons zelven, en de waarheid is in ons niet.” 

Kijken in de wet, doet ons zien wie we werkelijk zijn. Deze ervaring hebben we ook wanneer we naar Jezus zien omdat zijn leven een vervulling is van de wet. De apostel Paulus erkent deze werking van de wet als spiegel en bewustmaker van zonde wanneer hij zegt in Romeinen 7:7 “ik zou de zonde niet hebben leren kennen dan door de wet. Ik zou immers ook niet geweten hebben dat begeerte zonde was, als de wet niet zei: U zult niet begeren.” 

 

De eis van de wet

We hebben gezien dat het houden van de wet noodzakelijk is voor het eeuwig leven. Jezus zelf zegt: “Doe dat en gij zult leven.”

Maar wij die allemaal overtreders van de wet zijn vallen onder de woorden gesproken in Galaten 3:10 “Vervloekt is ieder die niet blijft bij alles wat geschreven staat in het boek van de wet, om dat te doen.” We vallen allemaal onder de uitspraak in Ezechiël 18:4 “De mens die zondigt, die zal sterven.”

We staan schuldig voor de wet die ons veroordeelt tot de dood. Kunnen we daar op de een of andere manier van onderuit? 

Nu als iemand een wet overtreedt, bestaat er een manier om terug in overeenstemming te komen met de wet. Dit gebeurt door een boete te betalen en dan aan de eisen van de wet te voldoen. Je rijdt te snel. Je krijgt een boete. Je betaalt de boete en let beter op in het verkeer. Klaar.

Maar wat zegt de Bijbel over de boete voor de overtreding van de wet? Wat eist de wet van ons als betaling voor onze schuld? Met wat kunnen we onze schuld vereffenen? We lezen in Hebreeën 9:22 “En bijna alles wordt volgens de wet door bloed gereinigd, en zonder het vergieten van bloed vindt er geen vergeving plaats.” De wet eist als betaling voor de schuld het bloed van de overtreder; de overtreder moet betalen met zijn leven. Dat is de hoogste boete, wat ons doet beseffen hoe verreikend de gevolgen van de zonde zijn en hoe levensbedreigend ze is. Wij nu die zoals de Schrift zegt allen gezondigd hebben, zitten niet alleen met een ernstig probleem. We kunnen het ook niet oplossen. Toch zijn er mensen die denken de wet tevreden te kunnen stellen door hun best te doen in het gehoorzamen ervan. Ze menen met hun welgemeende inspanningen voldoende verdiensten op te brengen om daarmee hun schuld te kunnen vereffenen. Daaraan voegen sommigen zelf bedachte boetedoeningen toe waarbij in bepaalde gevallen ook wat bloed gaat vloeien. Hoe denken ze daarmee de wet tevreden te stellen terwijl dit niet eens mogelijk is bij een simpele menselijke burgerwet? Iemand rijdt 70 km per uur waar er maar 50 gereden mag worden. Hij overtreedt daarbij de wet en moet een boete betalen. Hij gaat echter in beroep en zegt tegen de rechter dat hij nooit of te nimmer nog te snel zal rijden. Hij kan zelfs bewijzen dat hij sinds de bekeuring zichzelf een boete heeft opgelegd door nergens meer dan 40 km per uur te rijden. Zal de rechter op grond van deze zelfverklaarde heiligheid zijn schuld kwijtschelden? Absoluut niet. Inspanningen, beloftes en  zelfbedachte boetedoening gelden nooit als vereffening van een schuld. Trouwens wie zegt dat hij zijn beloftes zal blijven kunnen nakomen? Wie beweert van wel kent zichzelf niet. 

Wat de wet betreft erkent Paulus in Romeinen 7:12 “Zo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed.” Hij stemt volledig in met de wet en wil die ook naleven. Maar hij zegt daarbij in Romeinen 7:18-23 “Immers, het willen is er bij mij wel, maar het goede teweegbrengen, dat vind ik niet. Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. Als ik nu dat doe wat ik niet wil, breng ík dat niet meer teweeg, maar de zonde die in mij woont. Ik ontdek dus deze wet in mij: dat, als ik het goede wil doen, het kwade dicht bij mij ligt. Want naar de innerlijke mens verheug ik mij in de wet van God. Maar in mijn leden zie ik een andere wet, die tegen de wet van mijn verstand strijd voert en mij tot gevangene maakt van de wet van de zonde, die in mijn leden is.”

Paulus erkent dat er in hem een onweerstaanbare kracht is die hem er steeds toe brengt de wet te overtreden. Hij zegt dat deze kracht werkt volgens de wet van de zonde. Ieder mens is vanaf zijn geboorte aan deze wet onderworpen zodat hij niet anders kan dan zondigen. De Bijbel verwijst naar de natuurlijke mens als naar vlees en zegt daarover in Romeinen 8:7 “Immers, het denken van het vlees is vijandschap tegen God. Het onderwerpt zich namelijk niet aan de wet van God, want het kan dat ook niet.“ Dit natuurlijk onvermogen van de mens om te doen wat goed is hoewel hij weet wat goed is en de onmogelijkheid om daar zelf iets aan te veranderen, wordt naar voor gebracht in Jeremia 13:23 “Kan ook een Cusjiet zijn huid veranderen, of een luipaard zijn vlekken? Zou ook u dan goed kunnen gaan doen, gewend als u bent om kwaad te doen?”

Hoe goed en welgemeend onze voornemens ook mogen zijn, zeker op moreel vlak, we falen telkens weer. We schieten telkens tekort in het beoefenen van de goddelijke liefde. We vallen telkens weer ten prooi aan onze zelfzucht en trots. 

De Psalmist drukt de ervaring van het onvermogen beschreven door Paulus uit in een meer poëtische vorm en zegt in Psalm 40:13, 14 “Want rampen, niet te tellen, hebben mij omvangen; mijn ongerechtigheden hebben mij getroffen, en ik heb ze niet kunnen overzien. Zij zijn machtig veel meer dan de haren van mijn hoofd, en mijn hart heeft mij verlaten…”

 

We zitten dus met twee onoverkomelijke problemen. Enerzijds de onmogelijkheid om onze schuld te vereffenen en anderzijds ons onvermogen om de wet te gehoorzamen. Zo te zien is er voor de mens geen hoop op eeuwig leven want de voorwaarde daartoe was het in overeenstemming zijn met de wet. Om het eeuwig leven te verkrijgen mag de wet niets tegen u hebben.Terecht dan schrijft Paulus in Romeinen 7:24 “Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood?”

Het antwoord op deze vraag is het onderwerp van volgende lezing. We vinden het in Romeinen 7:25 “Ik dank God, door Jezus Christus, onze Heere.” Ook de Psalmist ziet deze oplossing in Psalm 40:14 “Laat het U behagen, HEERE, mij te redden; HEERE, kom mij spoedig te hulp.”

 

 

Bijlage

​

1. Paulus en de wet

Er zijn heel wat mensen die niettegenstaande de duidelijke teksten over de eeuwige geldigheid van de wet en noodzakelijke gehoorzaamheid eraan toch van mening zijn dat we de wet niet meer hoeven na te leven. Zij steunen daarbij vooral op enkele moeilijke teksten terug te vinden in de brieven van Paulus. (Zie appendix 2)

Moeilijk te begrijpen teksten, teksten die niet meteen duidelijk zijn, moeten we altijd plaatsen in het licht van teksten die wel duidelijk zijn, teksten die we meteen begrijpen. Een duidelijke tekst betreffende gehoorzaamheid aan de wet vinden we in de woorden van Jezus in Johannes 14:15 “Als u Mij liefhebt, neem dan Mijn geboden in acht.”

Paulus' brieven bevatten ook dergelijke duidelijke teksten zoals in Romeinen 2:13 "Niet de hoorders van de wet zijn immers rechtvaardig voor God, maar de daders van de wet zullen gerechtvaardigd worden." In Romeinen 7:12 wijst Paulus op de blijvende geldigheid van de wet door te zeggen:  "Zo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed." Toen Paulus beschuldigd werd van wetsovertreding verdedigde hij zich met de woorden in Handelingen 25:8 "Ik heb niet tegen de wet van de Joden, niet tegen de tempel, en ook niet tegen de keizer enige zonde bedreven."

In de brieven die Paulus schrijft aan de gemeenten zijn er voldoende teksten waaruit blijkt dat het houden van de geboden een blijvende noodzaak blijft om het eeuwig leven te bekomen ook nadat we de oplossing voor ons probleem hebben gevonden en ervaren. Een voorbeeld hiervan vinden we in de brief aan de gemeente van Korinthe in 1 Korinthe 6:9 “Of weet u niet dat onrechtvaardigen (overtreders van het recht of de wet) het Koninkrijk van God niet zullen beërven? Dwaal niet! Ontuchtplegers, afgodendienaars, overspelers, schandknapen, mannen die met mannen slapen, dieven, hebzuchtigen, dronkaards, lasteraars en rovers zullen het Koninkrijk van God niet beërven.” 

We vinden in deze tekst een overtreding van verschillende geboden. Afgodendienaars overtreden het eerste en tweede gebod die zeggen alleen God te aanbidden.Overspelers zijn overtreders van het zevende gebod dat zegt geen overspel te plegen. Dieven overtreden het achtste gebod dat het stelen verbiedt. Hebzuchtigen overtreden het tiende gebod dat zegt niet te begeren wat van een ander is. Lasteraars kunnen zowel de naam van God of mensen lasteren en overtreden daarbij het derde, negende en zesde gebod die respectievelijk zeggen Gods naam niet ijdel te gebruiken, niet te liegen en niet dood te slaan. Hoewel lasteren iemand niet letterlijk doodt, komt het uit een hart dat de andere haat. Daarover zegt Jezus in Mattheüs 5:21 “U hebt gehoord dat tegen het voorgeslacht gezegd is: U zult niet doden; en: Wie doodt, zal door de rechtbank schuldig bevonden worden. Maar Ik zeg u: Al wie ten onrechte boos is op zijn broeder, zal schuldig bevonden worden door de rechtbank. En al wie tegen zijn broeder zegt: Raka! zal schuldig bevonden worden door de Raad; maar al wie zegt: Dwaas! die zal schuldig bevonden worden tot het helse vuur.”  

Een verwijzing naar de letterlijke overtreding van het zesde gebod vinden we in wat Paulus schrijft aan de gemeente te Galate in Galaten 5:19 “Het is bekend wat de werken van het vlees zijn, namelijk … moord… waarvan ik u voorzeg, zoals ik ook al eerder gezegd heb, dat wie zulke dingen doen, het Koninkrijk van God niet zullen beërven.”

De overtreding van het derde gebod dat zegt: "Gij zult de naam van de Heere uw God niet ijdel gebruiken", vinden we nog eens terug in een schrijven aan de Kolossenzen in Kolossenzen 3:8 “Maar nu, legt ook u dit alles af, namelijk …laster, en schandelijke taal uit uw Mond.”

Wat betreft gehoorzaamheid aan het vijfde gebod zegt Paulus in Efeze 6:1-3 “Kinderen, wees je ouders gehoorzaam in de Heere, want dat is juist. Eer je vader en moeder (dat is het eerste gebod met een belofte), opdat het je goed gaat en je lang leeft op de aarde.”

 

Enkel het vierde gebod betreffende het houden van de sabbat werd nog niet vernoemd. Dat dit gebod net als  alle andere onveranderlijk en eeuwig is toont Paulus in Handelingen 17:1 “En zij (Paulus en Silas) namen de weg door Amfipolis en Apollonia en kwamen in Thessalonica, waar een synagoge van de Joden was. En Paulus ging naar zijn gewoonte bij hen naar binnen en drie sabbatten lang ging hij met hen in gesprek vanuit de Schriften.” 

Paulus volgde Jezus en had daarmee afstand genomen van de vroegere gewoonten die niet in overeenstemming waren met het onderwijs van Christus. Hij volgde niet zijn oude gewoonten maar de gewoonten van Christus. Wat Jezus gewoonte was op de sabbat lezen we in Lukas 4:16 “En Hij kwam in Nazareth, waar Hij opgevoed was, en ging naar Zijn gewoonte op de dag van de sabbat naar de synagoge, en Hij stond op om te lezen.” Er is in heel het onderwijs van Christus geen enkele aanwijzing te vinden dat we afstand moeten nemen van deze gewoonte. (Zie appendix 3 over de sabbat.)

Vervolgens zegt Paulus in 1 Korinthe 11:1 “Wees navolgers van mij, zoals ik navolger van Christus ben.” Jezus zegt uitdrukkelijk dat wij Hem moeten navolgen in het houden van alle geboden in Johannes 15:10 “Als u Mijn geboden in acht neemt, zult u in Mijn liefde blijven, zoals Ik de geboden van Mijn Vader in acht genomen heb en in Zijn liefde blijf.”

Al de apostelen waaronder ook Paulus namen deze woorden van Jezus ter harte.  Zij onderwezen allen aan de Christenen in duidelijke bewoordingen de noodzaak van gehoorzaamheid aan Gods geboden zoals Johannes doet in 

1 Johannes 2:3-6 “En hierdoor weten wij dat wij Hem kennen, namelijk als wij Zijn geboden in acht nemen. Wie zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet in acht neemt, is een leugenaar en in hem is de waarheid niet. Maar ieder die Zijn woord in acht neemt, in hem is werkelijk de liefde van God volmaakt geworden. Hierdoor weten wij dat wij in Hem zijn. Wie zegt in Hem te blijven, moet ook zelf zo wandelen als Hij gewandeld heeft.”

 

De oplossing voor ons probleem met de wet ligt niet in het verwijderen van de wet maar in het voorzien van een schuldvereffeningen en de kracht om de wet te gehoorzamen. Deze voorziening is te vinden in Christus.

 

We zijn begonnen met een vergelijking te maken tussen de burgerlijke wetten van Hammurabi en de burgerlijke wetten van Mozes. De laatste waren opmerkelijk rechtvaardiger dan de eerste omdat ze gebaseerd waren op de morele wet van God.

Naast de burgerlijke wetten voor Israel waren er ook de ceremoniële wetten. De ceremoniële wetten hadden betrekking op de tempeldiensten. Ze worden ook schaduwwetten genoemd omdat ze verwijzen naar het werk van Christus. (Zie Hebreeën 8:5; Hebreeën 9:8, 9; Hebreeën 10:1.)

Het offeren van een dier en het vergieten van bloed stonden symbool voor het offer van Christus. Ze hebben na Christus geen functie meer.

De burgerlijke en ceremoniële wetten evenals de gezondheidswetten vormen samen de wetten van Mozes die opgeschreven stonden in het boek van Mozes.

De wet van God bestaande uit tien geboden werd gelegd in de ark van het verbond. Het boek van Mozes lag naast de ark. De plaats die deze wetten kregen is een verwijzing naar de eeuwigheid van de morele wet en de tijdelijkheid van de Mozaïsche wetten. De wet van Mozes bevat dus niet de tien geboden maar ze steunt erop.

Heel wat verwarring binnen de Christelijke wereld bestaat omdat men het onderscheid niet maakt tussen wat eeuwig en onveranderlijk is en wat tijdelijk is. 

 

Psalm 19:8 “De wet van de HEERE is volmaakt, zij bekeert de ziel;

de getuigenis van de HEERE is betrouwbaar, zij geeft de eenvoudige wijsheid.

De bevelen van de HEERE zijn recht, zij verblijden het hart;

het gebod van de HEERE is zuiver, het verlicht de ogen.

 

De vreze des HEEREN is rein, zij houdt voor eeuwig stand;

de bepalingen van de HEERE zijn waarachtig,

met elkaar zijn zij rechtvaardig. Zij zijn begerenswaardiger dan goud,

ja, dan veel zuiver goud; en zoeter dan honing

en honingzeem uit de raat. Ook wordt Uw dienaar daardoor gewaarschuwd,

in het houden ervan ligt groot loon.

​

​2. Christus de Wetgever

Jezus zegt in Johannes 14:15 “Als u Mij liefhebt, neem dan Mijn geboden in acht.” Hij vraagt hier dat Zijn discipelen de geboden zouden houden die Hij heeft gegeven. Bedoelt Jezus daarmee de tien geboden gegeven op de Sinaï? Is Christus degene die de tien woorden heeft gesproken?

Johannes spreekt in de eerste verzen van zijn evangelie over het Woord van God door wie alles is geschapen. Dit Woord is Christus de Stem van God. Hij is de persoon van de Godheid door wie de Godheid spreekt. Dan moet Hij ook degene zijn die de tien woorden gesproken heeft op de Sinaï.

Jesaja 33:22 zegt: “De HEERE is immers onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning; Híj zal ons verlossen.” Dat Jesaja hier spreekt over Christus wordt bevestigd in 2 Korinthe 5:10 waar over Christus gesproken wordt als onze Rechter: “Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat ieder vergelding ontvangt voor wat hij door middel van zijn lichaam gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.” Jezus zelf heeft gezegd dat Hij zou oordelen in Johannes 5:22 “Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft heel het oordeel aan de Zoon gegeven.”

Openbaring 19 beschrijft Christus bij zijn wederkomst en zegt in Openbaring 19:13, 16 “En Hij was bekleed met een in bloed gedoopt bovenkleed, en Zijn Naam luidt: Het Woord van God…Er stond op Zijn bovenkleed en op Zijn dij deze Naam geschreven: Koning der koningen en Heere der heren.”

Indien Christus onze Rechter is en onze Koning zoals Jesaja zegt dan is Hij ook onze Wetgever die de tien geboden gesproken heeft op de Sinaï. Jesaja zegt verder dat de Wetgever ook Hij is die verlost. De eerste woorden die de Wetgever sprak waren deze die we vinden in Exodus 20:2, 3 “Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, geleid heeft…U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.”

De Wetgever hier zegt dat Hij het is die Zijn volk uit Egypte heeft geleid of verlost uit de slavernij. Dan moet Christus ook degene zijn die Zijn volk door de wildernis tot het beloofde land heeft gebracht.

We weten dat het volk heel dikwijls ontevreden was over de manier waarop dit gebeurde en dat zij in opstand kwamen. In zijn schrijven aan de gemeente van Korinthe kijkt Paulus daarop terug en zegt in 1 Korinthe 10:9 “En laten wij Christus niet verzoeken, zoals ook sommigen van hen Hem verzocht hebben en door de slangen omgekomen zijn.” Hij verwijst hier naar een voorval dat beschreven wordt in Numeri 21:4-6 “Toen trokken zij van de berg Hor in de richting van de Schelfzee. Ze moesten namelijk om het land van Edom heen trekken, maar onderweg kon de ziel van het volk het niet langer verdragen. Het volk sprak tot God en tot Mozes: Waarom hebt u ons uit Egypte laten vertrekken om te sterven in de woestijn? Want hier is geen brood, ook geen water, en onze ziel heeft een afkeer van dit waardeloze brood.Toen zond de HEERE gifslangen onder het volk; die beten het volk, en er stierf veel volk uit Israël.” 

Het volk bleek grotendeels blind te zijn voor de bijzondere zorg die zij dagelijks ontvingen waarover Paulus spreekt in 1 Korinthe 10:4 “en allen dezelfde geestelijke drank gedronken hebben. Zij dronken namelijk uit een geestelijke rots, die hen volgde; en die rots was Christus.” De zorg van Christus was voor hen in die mate dat Hij tot hen kon zeggen in Deuteronomium 29:5, 6 “Ik heb u veertig jaar door de woestijn laten gaan; uw kleren zijn bij u niet versleten, en uw schoenen zijn niet versleten aan uw voeten; brood hebt u niet gegeten, en wijn en sterkedrank hebt u niet gedronken, opdat u zou weten dat Ik de HEERE, uw God, ben.” 

Ook de profeet Jesaja herinnert ons aan de goedheid van Christus voor Zijn volk tijdens hun tocht door de wildernis in Jesaja 63:7 “Ik zal de goedertierenheid van de HEERE in herinnering roepen, de loffelijke daden van de HEERE, naar alles wat de HEERE voor ons heeft gedaan, de grote goedheid voor het huis van Israël, die Hij hun bewezen heeft naar Zijn barmhartigheid en naar de veelheid van Zijn goedertierenheid. Want Hij zei: Zij zijn immers Mijn volk, kinderen die niet zullen liegen! Zo werd Hij hun tot een Heiland. In al hun benauwdheid was Hij benauwd; de Engel van Zijn aangezicht heeft hen verlost. Door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Híj hen bevrijd; Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van weleer.”

Wanneer Christus de Wetgever de geboden sprak op de Sinaï dan horen we het Woord van God met een stem die klinkt als een oorverdovend bazuingeschal zoals beschreven in Exodus 19:16, 18 “En het gebeurde op de derde dag, toen het morgen werd, dat er op de berg donderslagen, bliksemflitsen en een zware wolk waren, en zeer sterk bazuingeschal, zodat al het volk dat in het kamp was, beefde. De berg Sinaï was geheel in rook gehuld, omdat de HEERE er in vuur neerdaalde. De rook ervan steeg omhoog als de rook van een oven, en heel de berg beefde hevig. Het bazuingeschal werd gaandeweg zeer sterk. Mozes sprak en God antwoordde hem met een stem.” 

Niet altijd spreekt Christus zoals we Hem horen in de evangelieën spreken tot de zieken en bezetenen. Soms klinkt Zijn stem zo geweldig dat de aarde beeft. De dag komt dat dit opnieuw zo zal zijn wanneer de doden Zijn stem zullen horen zoals we lezen in Johannes 5:28 “Verwonder u daar niet over, want de tijd komt waarin allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen” en verder in  1 Thessalonicenzen 4:16 “Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem van een aartsengel en met een bazuin van God neerdalen uit de hemel. En de doden die in Christus zijn, zullen eerst opstaan.” De stem die op deze dag tot leven wekt, zal voor anderen schrikwekkend zijn zoals weergegeven in Jeremia 25:30 “De HEERE zal brullen als een leeuw, vanuit de hoogte, vanuit Zijn heilige woning Zijn stem laten klinken. Hij zal geweldig brullen tegen Zijn woonplaats, Hij zal een vreugderoep als van druiventreders aanheffen tegen alle bewoners van de aarde. Vreselijk gedruis zal komen tot aan het einde der aarde, want de HEERE heeft een rechtszaak met de volken; Híj zal een rechtszaak voeren met alle vlees. De goddelozen heeft Hij overgegeven aan het zwaard,spreekt de HEERE.” Ook de profeet Joël spreekt hierover in Joël 3:13-16 “Sla de sikkel erin, want de oogst is rijp…want de dag van de HEERE is nabij…De HEERE zal vanaf Sion brullen als een leeuw, vanuit Jeruzalem zal Hij Zijn stem laten klinken, zodat hemel en aarde zullen beven.”

Tweemaal,dus doet de stem van Christus de aarde beven; bij het geven van de wet en bij Zijn wederkomst. Paulus brengt deze twee momenten samen in Hebreeën 12:25, 26 “Let er dan op dat u Hem Die spreekt, niet verwerpt. Want als zij niet zijn ontkomen die hem verwierpen die op aarde aanwijzingen van God deed horen, veelmeer zullen wij niet ontkomen, als wij ons afkeren van Hem Die vanuit de hemelen spreekt. Zijn stem bracht indertijd de aarde aan het wankelen. Nu echter heeft Hij openlijk verkondigd: Nog eenmaal zal Ik niet alleen de aarde, maar ook de hemel doen beven.”

Met al deze teksten uit Oud - en Nieuw Testament leert de Bijbel ons dat Christus het Woord van God, niet alleen de Verlosser is maar ook de Wetgever, Onze Rechter en Koning. Geloofd zij Zijn naam tot in alle eeuwigheid.​​

Waarom wetten?
Hammurabi en Mozes
De tien geboden
Burgerlijke wetten in de bijbel
De morele wet
De eis van de wet
Paulus en de wet
Christus de Wetgever
Moeilijke teksten in de bijbel

3. Moeilijke teksten

Sommigen hebben beweerd dat de apostel Paulus ons geleerd heeft om God's vierde gebod te negeren. Ze gebruiken twee teksten om deze bewering te ondersteunen: Romeinen 14:5, 6: "Deze immers stelt de ene dag boven de andere, gene stelt ze alle gelijk. Ieder zij voor zijn eigen besef ten volle overtuigd. Wie aan een bepaalde dag hecht, doet het om de Here, en wie eet, doet het om de Here, want hij dankt God; en wie niet eet, laat het na om de Here en ook hij dankt God."
Colossenzen 2:16, 17: "Laat dan niemand u blijven oordelen inzake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat, dingen, die slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is."

Laten we eerst even nadenken vooraleer deze teksten te bespreken. Indien Paulus de opgave van het gebod van de sabbat van de zevende dag zou hebben aanbevolen, zouden we mogen verwachten daar vele en intense discussies over te vinden in het Nieuwe Testament. "geen gering verzet en tegenspraak," (Hand. 15:2) ontstond rond de kwestie van de besnijdenis. Waar zien we ergens tekenen van een strijd over de sabbat? We vinden er geen.

Wanneer de Joden de gelegenheid hadden om Paulus te beschuldigen konden ze niets vinden tegen hem! (Zie Handelingen 21:33, 34; Handelingen 24:5, 6, 12, 13; Handelingen 25:7, 18, 19, 25, 27.) Indien Paulus de sabbat had overtreden, een misdaad waarop de doodstraf stond (Exodus 31:14, 15; 35:2; Numeri 15:32-36), dan zouden de Joden daar zeker een ernstige zaak van gemaakt hebben.

Zoals u zich zult herinneren is Paulus degene die zei dat de wet de maatstaf is waarmee iedereen zal geoordeeld worden (Romeinen 2:12), dat het degene zijn die de wet doen die gerechtvaardigd zullen worden (Romeinen 2:13), dat het breken van de wet God oneer aandoet (Romeinen 2:23), en dat de wet heilig is, rechtvaardig en goed (Romeinen 7:12). “Stellen wij dan door het geloof de wet buiten werking? " vraagt hij in Romeinen 3:31. "Volstrekt niet; veeleer bevestigen wij de wet." In handelingen 21:24 wordt Paulus door Jakobus en de ouderlingen te Jeruzalem bevestigd door de woorden "dat ook jij doet wat de wet voorschrijft." De getuigenis van Paulus zelf ondersteunt dit feit: "Ik heb noch tegen de wet der Joden noch tegen de tempel, noch tegen de keizer iets misdreven." (Handelingen 25:8). (Zie ook Handelingen 25:10; 26:22; 28:17)

Wat dan is de betekenis van de twee teksten die men in vele gevallen naar voor brengt om te beweren dat de sabbat niet meer moet gehouden worden?
Romeinen 14:5, 6: "Deze immers stelt de ene dag boven de andere, gene stelt ze alle gelijk. Ieder zij voor zijn eigen besef ten volle overtuigd. Wie aan een bepaalde dag hecht, doet het om de Here, en wie eet, doet het om de Here, want hij dankt God; en wie niet eet, laat het na om de Here en ook hij dankt God."

Deze passage zegt eigenlijk niets over de sabbat. Een zorgvuldige lezing van de context laat ons zien dat de discussie gaat over eten of niet eten. Het vierde gebod zegt niets over eten of vasten. Dit is een geheel andere kwestie.

In Bijbelse tijden was vasten voor velen een gewoonte. Marcus vertelt ons "En de discipelen van Johannes en de Farizeeën hielden hun vasten." (Marcus 2:18). De Farizeeën in Lukas 18:12 vastten tweemaal per week. Een oude Joodse verhandeling over vasten, Megillath Ta'anith, vertelt over Joden die gedurende die periode regelmatig vastten op de tweede en vijfde dag van de week, dat is op maandag en donderdag. De Didache, die later geschreven werd, waarschuwt Christenen om niet te vasten met de hypocrieten op de tweede en vijfde dag van de week, maar dit te doen op de vierde en zesde dag (Didache 8:1).

Paulus zegt, "Deze immers stelt de ene dag boven de andere, gene stelt ze alle gelijk. Ieder zij voor zijn eigen besef ten volle overtuigd." Let dan op vers 6. "Wie aan een bepaalde dag hecht" is dan degene die "niet eet." en wie zich niet aan een bepaalde hecht is degene die "eet".

De context maakt dus duidelijk dat Paulus hier niet de kwestie van de sabbat behandelt.

Colossenzen 2:16, 17: "Laat niemand u iets voorschrijven op het gebied van eten en drinken of het vieren van feestdagen, nieuwemaan en sabbat. Dit alles is slechts een schaduw van wat komt–de werkelijkheid is Christus."

Deze tekst wordt gebruikt omdat Paulus zich hier uitspreekt over feestdagen en sabbatdagen. De bewering wordt gemaakt dat Paulus hier zegt dat het vierde gebod niet langer geldig is voor de Christen. Een nadere kijk op de tekst laat ons echter zien dat Paulus hier niet verwijst naar de sabbat van de zevende dag.

In vers 17 zegt hij heel duidelijk dat hij het heeft over sabbat die een schaduw is van wat komt en dat is Christus. Het gaat dus over sabbatdagen die heenwijzen naar het werk dat Christus doet voor de redding van de mens.

Deze "schaduwen" werden ingesteld omwille van het zondeprobleem. De sabbat van de zevende dag behoort niet tot deze categorie van sabbatdagen. Zij werd ingesteld voor de intrede van de zonde (vergelijk Genesis 2 met Genesis 3), en heeft geen inherent verband met het verlossingsproces. De sabbat van de zevende dag werd niet gegeven als een schaduw van de komende Verlosser; ze werd ingesteld als een verwijzing naar de Schepper die Zijn werk al had beëindigd. Deel uitmakende van de morele wet, en geen verband hebbende met de ceremoniële schaduwwetten is de sabbat van de zevende dag niet de dag waarover Paulus het in de tekst heeft.

Wat wilde Paulus dan wel duidelijk maken? Waren er nog andere sabatten naast de wekelijkse sabbatdag? Ja, Leviticus 23 vermeldt zeven jaarlijkse ceremoniële sabbatten. Omdat deze sabbatten verbonden waren aan vaste data kwamen ze elk jaar voor op verschillende dagen van de week.
Bij deze samenkomsten hoorde een "spijsoffer" en een "plengoffer" (Leviticus 23:13, 18, 37) vandaar de woorden "eten" en "drinken" in Colossenzen 2:16.

Het woord "sabbat" betekent "rust." Een sabbat is een dag waarop men rust van zijn gewone werk. Elke jaarlijkse sabbat die vermeld wordt in Leviticus 23 wordt vergezeld met de woorden, "generlei slaafse arbeid zult gij verrichten." behalve de Grote Verzoendag. Dit was de plechtigste en meest betekenisvolle van alle jaarlijkse sabbatten. Op deze dag was bevolen, "Generlei arbeid zult gij verrichten."(vers 31)."Ieder die enige arbeid verricht op die dag, zal Ik verdelgen uit het midden van zijn volk." (vers 30).

De eerste drie ceremoniële sabbatten waren schaduwen van gebeurtenissen die verbonden waren met Christus' werk op aarde. De laatste vier verwezen naar gebeurtenissen die verband hielden met Christus' afsluitingswerk in het heiligdom. 

Om een onderscheid te maken tussen de jaarlijkse sabbatten en de wekelijkse sabbat zei God tot Mozes, “Dit zijn de feesttijden des HEREN, waarop gij heilige samenkomsten zult uitroepen... behalve de sabbatten des HEREN..." Leviticus 23:37, 38. Dit onderscheid was nog steeds gekend in de dagen van Paulus. Wanneer hij zei "en sabbat. Dit alles is slechts een schaduw van wat komt." wist iedereen waarover Paulus het had.

De Sabbat

4. De Sabbat

Het vierde gebod dat zegt: “Gedenk de sabbatdag dat u die heiligt,” wordt door velen beschouwd als een teken van het verbond tussen God en het Joodse volk en als een verwijzing naar de rust die we vinden in Christus. Voor hen is het sabbatsgebod een tijdelijk gebod of een schaduwwet die zijn geldigheid heeft verloren bij het kruis en de opstanding van Christus.
Voor anderen werd het houden van de sabbat verplaatst naar de eerste dag

Het sabbatsgebod echter maakt deel uit van de wet bestaande uit tien geboden die beschouwd wordt als de absolute morele maatstaf voor goed en kwaad. Het gebod maakt onderdeel uit van wat we de morele wet noemen en zou dus eerder beschouwd moeten worden als een fundamenteel moreel gebod en niet als een verwijzing naar een grotere werkelijkheid of als een louter teken van een verbond tussen God en het Joodse volk.

Voor zij die de Sabbat hebben verplaatst naar de eerste dag moet gezegd dat het getal 'zeven' of het bijvoeglijk naamwoord 'zevende' in de Bijbel nergens gebruikt wordt om te verwijzen naar een hogere werkelijkheid. Zeven verwijst nergens naar één en zevende niet naar eerste. Zeven staat voor volledigheid en volmaaktheid. Het heilig maken van de tijdsruimte van de zevende dag vond plaats voor de zondeval en had oorspronkelijk niets te maken met het verlossingsplan. Het verwees dan ook niet naar een latere werkelijkheid die zich in het verlossingsplan zou voltrekken. 

Het is een merkwaardig maar veelzeggend feit dat de Decaloog 152 woorden telt waarvan het middelste of 76ste woord 'zevende' is uit het vers Exodus 20:10 "maar de 'zevende' dag is de sabbat van de HEERE, uw God. De Bijbel verbindt nergens de eerste dag met de heiligheid van de sabbat. De dood van Jezus en de opstanding op de eerste dag worden herdacht in de viering van het avondmaal en de doop. Jezus, voor Zijn dood, stelde een gedenkteken in van het breken van Zijn lichaam en het vergieten van Zijn bloed voor de zonden van de wereld, in de verordening van hetAvondmaal, zeggende: "Want zo dikwijls als gij dit brood eet en deze drinkbeker drinkt, verkondigt gij de dood van de Heer, totdat Hij komt." 1 Korinthe 11:26. En de berouwvolle gelovige, die de stappen neemt die vereist zijn in de bekering, herdenkt in zijn doop de dood, begrafenis en opstanding van Christus. Hij daalt af in het water in de gelijkenis van Christus' dood en begrafenis, en hij wordt uit het water opgewekt in de gelijkenis van Zijn opstanding om een nieuw leven te leiden in Christus. Romeinen 6:1-14.

​

Dat de wet bestaande uit de tien geboden de eeuwigdurende universele maatstaf is voor goed en kwaad, wordt onder andere afgeleid uit 1 Johannes 3:4, 8 “en Ieder die de zonde doet, doet ook de wetteloosheid; want de zonde is de wetteloosheid (overtreding van de wet)…Wie de zonde doet, is uit de duivel; want de duivel zondigt vanaf het begin.”

De Satan zondigde voor de schepping. Hij bevond zich ergens in het universum en overtrad de wet. Hij deed wat kwaad was. Dit toont dat de wet onafhankelijk van tijd of plaats bepaalt wat goed is en kwaad. De wet zegt wat overal en altijd ten leven is en wat het leven teniet doet.

De overtreding van een van de geboden van de morele wet betekent dan dat je, ongeacht plaats en tijd, kwaad doet aan jezelf, aan anderen en aan het leven in het algemeen.

De morele wet bevat tijdloze en universele principes die de relaties met God en met Zijn schepselen beheersen.

 

Burgerlijke wetten en ceremoniële of schaduwwetten daartegenover, zijn altijd tijdelijk en plaatselijk. Ze kunnen zoals in de bijbel in overeenstemming zijn met de morele wet maar ze kunnen ook in tegenstelling zijn met de morele wet zoals sommige wetten die we vandaag hebben.

In de Bijbel staat het sabbatsgebod van de zevende dag niet bij de burgerlijke of ceremoniële wetten maar ze is een onderdeel van de morele wet. Beschouwen we het vierde gebod als een moreel gebod dan is het houden ervan ten allen tijde goed en het overtreden ervan ten allen tijde kwaad en heeft dit gevolgen voor jezelf en anderen. 

 

De sabbat is een tijdspanne van 24 uur. Deze tijdspanne begint bij de zonsondergang van de zesde dag, de vrijdag, en eindigt bij de zonsondergang van de zevende dag. De sabbat dan is een werkelijkheid waar we elke week 24 uur lang in verblijven. Deze werkelijkheid van 24 uur als afsluiting van de weekcyclus is door God gewild. Indien God dit niet zo had gemaakt en gewild zou er geen sprake geweest zijn van een zeven dagen week. Er is geen enkel verschijnsel in de natuur die zegt hier begint de week en hier eindigt ze. De weekcyclus is enkel te verklaren door de zes scheppingsdagen en de zevende dag die God eraan toegevoegd heeft.

In Markus 2:27 zegt Jezus “De sabbat is gemaakt ter wille van de mens, niet de mens ter wille van de sabbat.” Hij zegt niet de sabbat is, maar de sabbat is gemaakt. God maakte die dag voor alle mensen wat betekent dat het houden van de sabbat universeel is. Genesis 2:2 zegt: “Toen God op de zevende dag Zijn werk, dat Hij gemaakt had, voltooid had, rustte Hij op de zevende dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had.” Het werk van God was pas voltooid op de zevende dag, na het maken van de zevende dag. De sabbatdag is een onderdeel van wat God heeft geschapen en daarom eeuwig en volmaakt. 

De Bijbel zegt in Johannes 1:3 dat alles gemaakt werd door het Woord. Dat Woord is Christus die in het begin ook de sabbat maakte evenals de zon de maan, de bomen en de bloemen. Hij maakte de sabbat om ons te helpen Zijn liefde en kracht in gedachten te houden. De sabbat dus is evenzeer een deel van de schepping als al het andere dat God heeft geschapen. Een eeuwige werkelijkheid dus zoals we lezen in Prediker 3:14 “Ik weet dat alles wat God doet, voor eeuwig blijft; niets is eraan toe te voegen, niets ervan af te doen, en God doet het opdat men vreest voor Zijn aangezicht.”

De sabbat is een volmaakte en blijvende gave voor de mens. Dit brengt ons bij Jakobus 1:17 waar geschreven staat: “Elke goede gave en elk volmaakt geschenk is van boven en daalt neer van de Vader der lichten, bij Wie er geen verandering is, of schaduw van omkeer.”

De onveranderlijkheid, eeuwigheid en universaliteit van de sabbat wordt ook teruggevonden in Jesaja 66:2 “Want Mijn hand heeft al die dingen gemaakt, en daardoor bestaan al die dingen, spreekt de HEERE. Maar Ik zal zien op deze, op de ellendige en verslagene van geest, en wie voor Mijn woord beeft. Want zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die Ik ga maken, voor Mijn aangezicht zullen blijven staan, spreekt de HEERE, zo zullen ook uw nageslacht en uw naam blijven staan. En het zal geschieden dat van nieuwe maan tot nieuwe maan en van sabbat tot sabbat alle vlees zal komen om zich neer te buigen voor Mijn aangezicht, zegt de HEERE.” De sabbat blijft voor eeuwig een aparte dag met een aparte invulling.

 

Een tijdspanne kun je niet vastnemen maar je kunt het wel gebruiken of invullen. Zo zeggen de mensen soms, “Je zou je tijd beter nuttig gebruiken.” Of “je moet hier niet zijn om vliegen te vangen” anderen zeggen “time is money”. God heeft de sabbat gemaakt voor een bijzonder gebruik. Je kunt deze 24 uur niet zomaar invullen want ze is heilig omdat God ze heeft heilig gemaakt zoals we lezen in Genesis 2:3 “En God zegende de zevende dag en heiligde die, want daarop rustte Hij van al Zijn werk, dat God schiep door het te maken.” Door de zevende dag te heiligen, zette God ze apart van de andere dagen om die te gebruiken zoals Hij het voorschrijft. 

Indien God deze tijdspanne voor ons heeft geschapen en heilig gemaakt, wie zijn wij dan om ze niet heilig te houden en ze in te vullen zoals wij het goed achten?

Indien wij de heiligheid van de sabbat schenden door er een eigen invulling aan te geven stellen wij ons dan niet boven God door deze tijdspanne een andere bestemming te geven dan deze waartoe God ze heeft beschikt? 

Zo begrijpen we dat het niet heilig houden van de sabbatdag niet alleen een overtreding is van het vierde gebod maar ook van het eerste omdat we ons boven God stellen wanneer we wat Hij heilig heeft gemaakt, ontheiligen door op die dag dingen te doen waarvoor de dag niet werd gemaakt.

Zich boven God stellen en wat heilig is in vraag stellen of verwerpen, is wat Satan deed en wat de Grote Strijd heeft veroorzaakt waarin wij allen verwikkelt zijn. 

 

Wat hebben we tot hiertoe aan de hand van bijbelteksten en gezond verstand kunnen vaststellen? We hebben gezien dat de sabbat eeuwig is, dat ze universeel is en dat ze verbonden is met de andere negen geboden van de morele wet zoals onderwezen wordt in Jakobus 2:10 “Want wie de hele wet in acht neemt, maar op één punt struikelt, die is schuldig geworden aan alle geboden.” Het sabbatsgebod dan is net zoals de andere geboden een moreel gebod en behoort tot die ene maatstaf, Gods wet, die altijd en overal bepaalt wat goed is en kwaad. 

 

Wie zich houdt aan de morele wet wordt altijd gezegend met eeuwig leven. Jezus zegt betreffende de geboden: “doet ze en gij zult leven en gezegend zijn” (Lukas 10:28; Deuteronomium 30:16)

Gods zegen is ook verbonden aan het houden van de Sabbat zoals we lezen in Jesaja 58:13, 14 “Indien u uw voet van de sabbat terughoudt, ermee ophoudt om op Mijn heilige dag te doen wat u zelf wilt; indien u de sabbat een verlustiging noemt, opdat de HEERE geheiligd wordt – die geëerd moet worden – indien u die eert door niet uw eigen wegen te volgen, niet uw eigen wensen zoekt of daarover een woord spreekt, dan zult u vreugde scheppen in de HEERE, Ik zal u doen rijden op de hoogten van de aarde en Ik zal u voeden met het erfelijk bezit van uw vader Jakob, want de mond van de HEERE heeft gesproken.”

De uitdrukking “Ik zal u doen rijden op de hoogten van de aarde.” Komt ook voor in Deuteronomium 32:13, 14 “Hij liet hem rijden op de hoogten van de aarde, en hij at de opbrengsten van het veld. Hij liet hem honing zuigen uit de rots, en olie uit hard gesteente; boter van runderen, en melk van kleinvee samen met het vet van lammeren ….” En in Deuteronomium 33:29 "Welzalig bent u, Israël! Wie is zoals u? U bent een volk dat door de HEERE verlost is. Hij is een schild en een hulp voor u, Hij is uw majesteitelijke zwaard; daarom zullen uw vijanden zich geveinsd aan u onderwerpen, en ú zult hun hoogten betreden!” Welzijn en overwinning zijn de zegeningen verbonden aan het houden van de sabbat. De grootste zegen is, zoals we lezen in Jesaja, het krijgen van het “erfelijk bezit”; het eeuwig leven op de nieuwe aarde.

 

Een ander voorbeeld van het feit dat de overtreding van het sabbatsgebod ook een overtreding is van de andere geboden wordt gevonden in de teksten die zeggen dat het houden van de sabbat een teken is. We vinden zo’n tekst in Exodus 31:13 “U dan, spreek tot de Israëlieten en zeg: U moet zeker Mijn sabbatten in acht nemen, want dat is een teken tussen Mij en u, al uw generaties door, zodat men weet dat Ik de HEERE ben, Die u heiligt.“ Een teken is iets dat zichtbaar is, iets dat wordt opgemerkt. Wie de sabbat houdt wordt opgemerkt door hen die de sabbat niet houden. Zij ontvangen een boodschap die zegt dat hier iemand is die God dient en zich houdt aan Zijn geboden. Zij ontvangen een getuigenis van het geloof in de Schepper en Zijn scheppende en verlossende kracht.  Door het houden van de sabbat wordt alle eer aan God gegeven voor wat je van Hem hebt ontvangen. De Sabbat is een eeuwig teken van verbondenheid met de Schepper zoals uitgedrukt in Exodus 31:17 “Het zal tussen Mij en de Israëlieten voor eeuwig een teken zijn, want de HEERE heeft in zes dagen de hemel en de aarde gemaakt, en op de zevende dag heeft Hij gerust en Zich verkwikt.” 

Wat als je een Christen bent en je houdt je niet aan de sabbat? Wat als je op de sabbat gaat winkelen, je huis opknapt en je bezig houdt met andere doordeweekse zaken? Welke getuigenis geef je dan? Een valse getuigenis dat zegt dat het houden van Gods geboden niet belangrijk is en dat je het niet nauw moet nemen met wat God heilig heeft gemaakt. Zo overtreedt je naast het eerste gebod ook het zevende gebod dat zegt “gij zult geen vals getuigenis geven.”

 

De heiligheid van de sabbat vraagt een aparte invulling. Het gebod zegt ons op de sabbat niet ons eigen werk te doen. Wat we op deze dag wel kunnen doen wordt onderwezen door Jezus’ beleving van de sabbat.

Jezus verrichtte veel wonderen op de sabbat en verbond daarmee zijn onderwijs betreffende de ware beleving en invulling van de sabbat. Dit toont ons dat het voor Jezus belangrijk was dat Zijn volgelingen een juist begrip zouden hebben van het houden van de sabbat. Hierbij vervalt de opvatting dat met de komst van Jezus de sabbat zou afgeschaft zijn of vervangen door de eerste dag van de week. 

Jesus’ laatste bevestiging van de blijvende geldigheid van de sabbat werd gegeven na Zijn laatste woorden op het kruis, “het is vervuld”. Nadat Zijn werk op aarde was volbracht, rustte Jezus in het graf. Hij wachtte tot de eerste dag om op te staan en Zijn werk te hervatten. We zien daarin onmiddellijk een gelijkenis met het rustten van de Schepper op de zevende dag nadat Hij het scheppingswerk had volbracht.

 

De Heiland hield de sabbat en leerde zijn discipelen die te houden. Hij wist hoe het gehouden moest worden, want Hijzelf had het heilig gemaakt. Laten we dus eens goed kijken hoe de Heiland de Sabbat doorbracht.

Hij zal naar Zijn gewoonte de dag begonnen zijn met gebed om van de Vader kracht te ontvangen om Zijn werk te doen. Het was niet zo dat Jezus niet werkte op de sabbat. Deze gedachte is misschien wat teleurstellend voor hen die de sabbat beschouwen als een dag van lekker nietsdoen.

Toen Jezus de verlamde te Bethesda had genezen op de sabbat en Hij daarvoor op de vingers werd getikt door de Farizeeërs antwoordde Hij: Johannes 5:17 “Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook.” Johannes 14:10 "Gelooft u niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot u spreek, spreek Ik niet uit Mijzelf, maar de Vader, Die in Mij blijft, Die doet de werken.“

Het sabbatsgebod gebiedt ons op te houden met onze eigen werken te doen maar niet met de werken van de Vader. Wat die werken zijn zien we in het voorbeeld van Jezus. 

De regels die de Joodse leraren hadden opgesteld verhinderden de mensen de werken van de Vader te doen op Sabbat.  Ze reduceerden de Sabbat grotendeels tot een nutteloze tijd waarvan de mensen verlangden dat ze zo snel mogelijk zou voorbijgaan. 

Voortdurend beloerden ze de Heiland om te zien of Hij zich aan deze verstikkend regels hield. Op een sabbat, toen Christus en Zijn discipelen vanuit de synagoge naar huis gingen, liepen ze door een graanveld. Het was laat en de discipelen hadden honger. Dus braken ze enkele graankorrels af, wreven ze met hun handen en aten de korrels.

Op elke andere dag mocht iemand die door een veld of een boomgaard liep, verzamelen wat hij wilde eten. Maar op de sabbat was dat niet zo. De vijanden van Christus zagen wat de discipelen deden en zeiden tegen de Heiland:“Zie, uw discipelen doen wat niet geoorloofd is op de sabbatdag.” Mattheüs 12:2. Maar Christus verdedigde Zijn volgelingen. Hij herinnerde Zijn aanklagers aan David, die, wanneer hij in nood was, van het heilige brood van de tabernakel hadden gegeten en het aan zijn hongerige volgelingen had gegeven. 

Als het gerechtvaardigd was dat David, toen hij honger had, dit heilige brood at, was het dan niet gerechtvaardigd dat de discipelen, toen ze honger hadden, het graan plukten op de heilige uren van de sabbat? 

De sabbat is niet gemaakt om een ​​last voor de mens te zijn. Het was om hem goed te doen, om hem vrede en rust te geven. Daarom zei onze Heer: “De sabbat is gemaakt voor de mens, en niet de mens voor de sabbat.” Markus 2:27.

We zien Jezus dus ook op de Sabbat door de velden wandelen met de discipelen terwijl Hij hen onderwees. Wandelen en onderwijzen zijn werkwoorden. Ze zijn een geoorloofde invulling van de sabbat.

De Bijbel zegt dat Jezus ‘s morgens naar zijn gewoonte naar de synagoge ging en daar actief deelnam aan de samenkomst die de Schrift heilig noemt in Leviticus 23:3 “Zes dagen mag er werk verricht worden, maar op de zevende dag is het sabbat, een dag van volledige rust, een heilige samenkomst.” 

Wat betreft volledige rust hebben we al opgemerkt dat dit niet betekent platte rust maar het doen van de werken van de Vader.

Belangrijk hier is dat er sprake is van een heilige samenkomst. Iets dat heilig is moet met het grootste mogelijk respect en de grootste zorgvuldigheid worden behandeld. 

Hier volgen twee voorbeelden uit de Schrift waarin het heilige niet wordt gerespecteerd. 

De tempel en de diensten daarin verricht waren heilig voor de Here.

Nadab en Abihu dienden in de tempel en waren aangesteld om het wierookoffer altaar te bedienen. Ze waren echter verknocht aan wijn en onder invloed daarvan gebeurde wat beschreven staat in 

Leviticus 10:1 “De zonen van Aäron, Nadab en Abihu, namen beiden hun wierookschaal, deden vuur daarin, legden reukwerk daarop en brachten vreemd vuur voor het aangezicht van de HEERE, wat Hij hun niet geboden had.Toen ging een vuur uit van het aangezicht van de HEERE, en verteerde hen, zodat zij stierven voor het aangezicht van de HEERE.”

In de gemeente van Korinthe werd nogal licht omgesprongen met de heiligheid van het avondmaal. Paulus schrijft daarover naar de gemeente in  1 Korinthe 11:27-30 “Daarom, wie op onwaardige wijze dit brood eet of de drinkbeker van de Heere drinkt, is schuldig aan het lichaam en bloed van de Heere. Maar laat ieder mens zichzelf beproeven en laat hij zó eten van het brood en drinken uit de drinkbeker. Want wie op onwaardige wijze eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel, omdat hij het lichaam van de Heere niet onderscheidt. Daarom zijn er onder u veel zwakken en zieken, en velen zijn ontslapen.”

Deze voorvallen tonen ons hoe we moeten omgaan met dat wat God heilig noemt.

 

Toen Jezus op een sabbat de synagoge binnenging en leerde; was er een man van wie de rechterhand verschrompeld was. “En de schriftgeleerden en Farizeeën keken naar Hem, of Hij op de sabbatdag zou genezen; opdat zij een beschuldiging tegen Hem zouden vinden. Maar Hij kende hun gedachten en zei tegen de man met de verschrompelde hand: "Sta op en ga in het midden staan. En hij stond op en ging naar voren. Toen zei Jezus tegen hen: Ik wil jullie één ding vragen; Is het op de sabbatdagen geoorloofd om goed te doen, of om kwaad te doen? om het leven te redden, of om het te vernietigen?” 

De tekst zegt verder ‘En toen Hij boos om zich heen had gekeken, bedroefd over de hardheid van hun hart, zei Hij tegen de man: Strek uw hand uit. En hij strekte hem uit: en zijn hand werd net als de andere geheel hersteld.’ En zij waren vervuld van waanzin; en spraken met elkaar over wat zij Jezus zouden kunnen aandoen.” Lukas 6:6-9, 11; Markus 3:5. – De Heiland liet zien hoe onredelijk ze waren door ze een vraag te stellen. “En Hij zei tegen hen: Welke man zal er onder u zijn die één schaap heeft, en als het op de sabbatdag in een kuil valt, zal hij het dan niet vastgrijpen en eruit tillen?” 

Hier konden ze geen antwoord op geven. Daarom zei Hij: ‘Hoeveel is een mens dan beter dan een schaap? Daarom is het geoorloofd (wettig) om op de sabbatdagen goed te doen.” Matteüs 12:11, 12. – {JS 70.5}

Het is geoorloofd (wettig);” dat wil zeggen, het is volgens de wet. Christus heeft de Joden nooit berispt voor het houden van de wet van God, of voor het eren van de sabbat. Hij leerde hen echter hoe de wet te houden. Jesaja profeteerde over Christus: “Hij zal de wet groot maken en haar eervol maken.” Jesaja 42:21. Vergroten is groter maken, naar een hogere positie tillen.

Christus heeft de wet groot gemaakt door in elk onderdeel de prachtige betekenis ervan te laten zien. Hij liet zien dat het gehoorzaamd moet worden, niet alleen in de daden, die door mensen worden gezien, maar ook in de gedachten, die alleen bij God bekend zijn.

Tot degenen die beweerden dat Hij kwam om de wet terzijde te schuiven, zei Hij: “Denk niet dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te vernietigen; Ik ben niet gekomen om te vernietigen, maar om te vervullen.” Mattheüs 5:17.

Vervullen betekent behouden of volbrengen. (Jakobus 2:8) Toen Hij dus door Johannes de Doper gedoopt werd, zei Hij: “Zo betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen.” Mattheüs 3:15. De wet vervullen betekent haar volmaakt gehoorzamen. 

Gods wet kan nooit veranderd worden; want Christus zei: “Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er geenszins één jota of één tittel van de wet voorbijgaan, totdat alles zal zijn vervuld.” Mattheüs 5:18. 

Toen Hij de vraag stelde: “Is het op de sabbatdagen geoorloofd om goed te doen, of om kwaad te doen? om het leven te redden, of om het te vernietigen?” liet Christus zien dat Hij de harten kon lezen van de boosaardige Farizeeën die Hem beschuldigden.

Terwijl Hij het leven probeerde te redden door de zieken te genezen, probeerden zij het leven te vernietigen door Hem ter dood te brengen. Was het beter om op de sabbat te doden, zoals zij van plan waren te doen, dan de lijdenden te genezen, zoals Hij had gedaan? 

 

Jezus vulde de tijd van de Sabbat in met het doen van wat goed is en tot leven strekt. Hij zocht de mensen op om hen te troosten en genezing te brengen.

​

Vaak beschuldigden de Joden Christus ervan de sabbat te schenden. Vaak probeerden ze Hem te doden omdat Hij zich niet aan hun tradities hield. Maar dit maakte voor Hem geen verschil. Hij hield de sabbat zoals God wilde dat die gehouden werd.

In Jeruzalem was er een grote waterplas genaamd Bethesda. Op bepaalde tijden was deze poel onrustig; De mensen geloofden dat een engel van de Heer erin afdaalde en de wateren in beroering bracht, en dat de eerste die binnenstapte nadat de wateren in beroering waren gebracht, genezen zou worden van welke ziekte hij ook had.

Grote aantallen mensen kwamen naar de plaats, in de hoop genezen te worden; maar de meesten van hen waren teleurgesteld. Bij de beweging van het water was er zo'n menigte, dat velen niet eens bij de rand van de poel konden komen. 

Op een sabbatdag kwam Jezus naar Bethesda. Zijn hart was vervuld van medelijden toen Hij de arme lijdenden daar zag. 

De ene man leek nog ellendiger dan de anderen. Achtendertig jaar lang was hij een hulpeloze kreupele geweest. Geen enkele dokter kon hem genezen. Vele malen was hij naar Bethesda gebracht; maar als de wateren in beroering waren, kwam er een ander vóór hem tussenbeide. 

Op deze sabbat had hij nog een keer geprobeerd het zwembad te bereiken, maar tevergeefs. Jezus zag hem terwijl hij terugkroop naar de mat die zijn bed was. Zijn kracht was bijna verdwenen. Tenzij er spoedig hulp komt, moet hij sterven.

Terwijl hij zo lag, sloeg hij zo nu en dan zijn ogen op om naar de poel te kijken, een liefdevol gezicht boog zich over hem heen en hij hoorde een stem zeggen: "Wilt u genezen worden?"

De man antwoordde bedroefd: ‘Meneer, ik heb niemand die mij in het water kan gooien als het water in beroering is. Maar terwijl ik eraan kom, stapt er iemand voor mij naar beneden."

Hij wist niet dat Degene naast hem kon genezen, niet slechts één, maar iedereen die tot Hem zou komen. Christus zei tegen de man: ‘Sta op, neem uw bed op en loop.’

Onmiddellijk probeerde hij het bevel te gehoorzamen, en er kwam kracht tot hem. Hij sprong overeind en merkte dat hij kon staan ​​en lopen. Wat was dat een heerlijk gevoel.

Hij pakte zijn bed op en haastte zich weg, terwijl hij bij elke stap God bad. Al snel ontmoette hij enkele Farizeeën en vertelde hen over zijn wonderbaarlijke genezing. Ze leken niet blij, maar berispten hem omdat hij zijn bed op de sabbatdag droeg. De man zei tegen hen: ‘Hij die mij gezond heeft gemaakt, heeft tegen mij gezegd: Neem uw bed op en loop.’ Johannes 5:1-11. Toen waren ze vastberaden de schuldigen te vinden en te bestraffen.

In Jeruzalem, waar de Heiland nu was, woonden veel geleerde rabbijnen. Hier werden hun valse ideeën over de sabbat aan de mensen onderwezen. Grote aantallen kwamen naar de tempel om te aanbidden, en zo werd de leer van de rabbijnen wijd en zijd verspreid. Christus wilde deze fouten corrigeren. Dit was de reden waarom Hij de man op de sabbatdag genas en hem zei zijn bed te dragen. Hij wist dat deze daad de aandacht van de rabbijnen zou trekken, en Hem dus de gelegenheid zou geven om hen te instrueren. En het was ook zo. De Farizeeën brachten Christus voor het Sanhedrin, de belangrijkste raad van de Joden, om de beschuldiging van het schenden van de sabbat te beantwoorden.

De Heiland verklaarde dat Zijn handelen in overeenstemming was met de sabbatwet. Het was in harmonie met de wil en het werk van God. “Mijn Vader werkt tot nu toe,” zei Hij, “en Ik werk.” Johannes 5:17. 

God werkt voortdurend aan het in stand houden van elk levend wezen. Moest Zijn werk op de sabbatdag ophouden? Moet God de zon verbieden zijn functie op de sabbat te vervullen? Moet Hij de stralen ervan afsnijden om de aarde te verwarmen en de vegetatie te voeden? 

Moeten de beken de velden niet van water voorzien, en moeten de golven van de zee nog steeds eb en vloed worden? Moeten de tarwe en de maïs stoppen met groeien, en moeten de bomen en bloemen op de sabbat geen knop of bloesem voortbrengen? 

Dan zou de mens de vruchten van de aarde missen, en de zegeningen die zijn leven ondersteunen. De natuur moet haar werk voortzetten, anders zou de mens sterven. En de mens heeft op deze dag ook werk te doen. Er moet in de levensbehoeften worden voorzien, er moet voor de zieken worden gezorgd en er moet in de behoeften van de behoeftigen worden voorzien. God wil niet dat Zijn schepselen een uur pijn lijden die op de sabbat of op een andere dag verlicht kan worden.

Het werk van de hemel houdt nooit op, en we mogen nooit rusten van het goede doen. 

Nergens wordt ons geboden te stoppen met werken op de sabbat.

Net als God mogen wij werken op de sabbat. Wat de wet verbiedt is het doen van ons eigen werk op de sabbat. De sabbat is er niet om te werken voor ons levensonderhoud, om geld te verdienen, het huishouden te doen of te kopen en verkopen. 

Sommige mensen zijn van mening dat het op de sabbat verboden is om te werken en ze brengen de dag door op een nutteloze manier met slapen, praten, eten en drinken. Maar de sabbat mag niet in nutteloze inactiviteit worden doorgebracht. Zoals God ophield met Zijn scheppingsarbeid en rustte op de sabbat, zo moeten ook wij rusten. Hij gebiedt ons onze dagelijkse bezigheden terzijde te leggen en die heilige uren te wijden aan gezonde rust, aan aanbidding en aan heilige daden. 

 

Om er voor te zorgen dat dit gebeurt is het nodig om de invulling van de sabbat vooraf te plannen. Wie er niet in slaag te plannen die plant om niet te slagen.

Een goede sabbatsplanning kan best gemaakt worden op de eerste dag van de week. De planning moet er voor zorgen dat we ons dagelijks werk op tijd kunnen eindigen en voldoende uitgerust zijn om volop te kunnen genieten van de sabbatrust. Ook is het nodig onze dagelijkse momenten van bijbelstudie en gebed te plannen zodat we op sabbat kunnen delen van wat we geleerd hebben uit Gods woord. Hebben we een taak te vervullen tijdens de samenkomst laten we die dan goed voorbereiden zodat we tot zegen zouden zijn. Plan ook wat je gaat doen na de samenkomst en hoe je de tijd gaat gebruiken om goed te doen aan anderen en jezelf te sterken in het geloof. Het voorbeeld van Jezus leert ons van de sabbat een dag te maken tot eer van God. Laten we Hem daarin volgen.

 

De sabbat maakt deel uit van Gods morele wet en is een moreel gebod. Dit gebod zegt dat het ten allen tijde en overal goed is op deze dag Gods werken te doen.

De dag zegt dat het ten allen tijde en overal kwaad is op deze dag je eigen werken te doen.

De overtreding ervan treft ook alle andere geboden  en berokkend jezelf en anderen kwaad.

Het houden ervan brengt oneindige zegen voor jezelf en anderen.

​

​

5. Jezus onderwijst de tien geboden

Sommigen beweren dat wanneer Jezus zegt in Johannes 14:15 “Als u Mij liefhebt, neem dan Mijn geboden in acht,” Hij het niet heeft over de tien geboden maar over andere zaken die Hij bevolen of onderwezen heeft. 

Dat Jezus ons zegt dat we ons moeten houden aan wat Hij onderwezen heeft is terecht want we lezen in Johannes 14:23 “Als iemand Mij liefheeft, zal hij Mijn woord in acht nemen.” Bevat het woord van Jezus ook het onderwijs dat we ons moeten houden aan de tien geboden? 

 

Jezus verwijt de geestelijke leiders dat zij het gebod van God buiten werking stellen en krachteloos maken door hun tradities. Hij zegt in Markus 7:9 “U stelt Gods gebod op een mooie manier terzijde om u aan uw overlevering te houden!” Over welk gebod heeft Hij het hier? Dat lezen we in vers 10 “Want Mozes heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder; en: Wie vader of moeder vervloekt, die moet zeker sterven.” Jezus verwijst naar het vijfde gebod en maakt duidelijk dat het belangrijk is zich daaraan te houden. 

 

Toen Jezus werd gevraagd wat het grote gebod was in de wet antwoordde Hij in Mattheüs 22:37 “U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand.

Dit is het eerste en het grote gebod. En het tweede, hieraan gelijk, is: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de Wet, en de Profeten.”  

Het eerste gebod dat Jezus aanhaalt zijn de woorden die we terugvinden in Deuteronomium 6:5. Wanneer we de context lezen waarin ze geplaatst zijn stellen we vast dat deze woorden het volk bevelen om alle geboden te houden naar voorgebracht in Deuteronomium vijf waarin Mozes de tien geboden herhaalt. 

 

Eerste gebod.

In lukas 4:8 onderwijst Jezus het onderhouden van het eerste gebod in Zijn antwoord aan de Satan: Lukas 4:8 “Ga weg van Mij, satan, want er staat geschreven: U zult de Heere, uw God, aanbidden en Hem alleen dienen.”

 

Tweede gebod

In Johannes 4 ontmoet Jezus een vrouw die de aanbidding van God verbindt aan een plaats. Ze zegt: “Onze vaderen hebben op deze berg aanbeden, en bij u zegt men dat in Jeruzalem de plaats is waar men moet aanbidden.” (Johannes 4:20). Het tweede gebod leert dat God niet gebonden is aan materiële zaken. Jezus onderwijst de vrouw de betekenis van het tweede gebod en zegt in Johannes 4:24 2 “God is Geest en wie Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid.” Elke voorstelling van God of verbinding aan een voorwerp of plaats doet af van wie Hij werkelijk is.

 

Derde gebod.

Tot de Farizeeën die beweerden te spreken namens God en zichzelf beschouwden als onderwijzers van het woord Gods zei Jezus in Markus 7:6 “Terecht heeft Jesaja over u, huichelaars, geprofeteerd zoals er geschreven staat: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich ver bij Mij vandaan.” Wanneer we enkel God belijden met onze lippen maar niet eren met ons leven dan is dat een overtreding van het derde gebod. Het enige wat we daarmee bereiken is dat we anderen een verkeerd beeld van God geven. Zelf zijn we er niets mee want Jezus zegt in Mattheüs 7:21 “Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is.”

 

Vierde gebod. 

De Bijbel doet ons duidelijk verstaan dat Christus de Schepper is. (Johannes 1:1-3; Colossenzen 1:16-17). Hij is het die van de zevende dag een heilige tijd heeft gemaakt en deze heeft gezegend.(Genesis 2:1-3). Elke week opnieuw na de zonsondergang van de zesde dag treden we deze heilige tijd binnen. Christus als Wetgever herinnerde Zijn volk eraan de zevende dag heilig te houden omdat deze dag Zijn dag is die Hij heilig heeft gemaakt. (Exodus 16:29, 30; 20:8-11).

Gedurende Zijn hele leven eerde Jezus de sabbat. We zien Hem aanwezig op de sabbat in de synagoge waar Hij ook leerde en we zien hoe Hij de uren van de sabbat doorbracht met goed te doen aan anderen. Hij maakte er Zijn werk van om te onderwijzen wat het betekent de sabbat te heiligen. Daardoor kwam Hij dikwijls in ernstig conflict met de geestelijke leiders die van de sabbat een last hadden gemaakt door het opleggen van vele regels die ontsproten waren aan hun eigen kortzichtig denken dat het brengen van offers en verstervingen God gunstig stemt. 

Jezus leerde niet dat je kon doen wat je maar wilt op de sabbat maar dat de dag gegeven was om anderen tot zegen te zijn. Hij zei in Mattheüs 12:12 “Hoeveel gaat niet een mens een schaap te boven! Daarom is het geoorloofd op de sabbatdagen goed te doen.”

 

Vijfde gebod

Jezus onderwees het belang van het vijfde gebod in Zijn twist met de Farizeën in Markus 7:9-13 “En Hij zei tegen hen: U stelt Gods gebod op een mooie manier terzijde om u aan uw overlevering te houden! Want Mozes heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder; en wie vader of moeder vervloekt, die moet zeker sterven maar u zegt: Als iemand tegen zijn vader of zijn moeder zegt: Het is korban (dat wil zeggen: een gave) wat u van mij had kunnen krijgen, is het met hem in orde

En u laat hem niet meer toe iets voor zijn vader of zijn moeder te doen,En u laat hem niet meer toe iets voor zijn vader of zijn moeder te doen, en zo maakt u Gods Woord krachteloos door uw overlevering die u overgeleverd hebt; en veel van dergelijke dingen doet u.

Jezus maakt duidelijk dat het gebod van kracht moet blijven en dat niemand er iets aan toe moet voegen of er iets vanaf moet doen.

 

 

Gebod 6-10

Jezus haalt de overige geboden aan in Mattheüs 19:18, 19 Hij zei tegen Hem: Welke? Jezus zei: U zult niet doden; u zult geen overspel plegen; u zult niet stelen; u zult geen vals getuigenis afleggen; eer uw vader en moeder; en: u zult uw naaste liefhebben als uzelf.

Dit laatste tilt Jezus op een hoger niveau wanneer Hij zegt in Johannes 13:34 “Een nieuw gebod geef Ik u, namelijk dat u elkaar liefhebt; zoals Ik u liefgehad heb, moet u ook elkaar liefhebben.”

 

Het kruis waaraan Christus Zijn leven heeft gegeven als betaling van onze schuld tegenover de wet omwille van onze zonden is het grootste bewijs van de blijvende geldigheid van de wet. De wet eist het bloed van de zondaar als betaling voor de overtreding. Indien het mogelijk zou geweest zijn deze wet op te heffen dan had Christus niet hoeven te sterven. We zien echter dat Hij Zijn bloed heeft gegeven om aan de eis van de wet te voldoen. De Schrift zegt duidelijk in Galaten 3:13 Vervloekt is ieder die aan een hout hangt, Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden, want er staat geschreven: Vervloekt is ieder die aan een hout hangt” Door Zijn dood heeft Christus niet de wet weggenomen maar de vloek die de wet uitspreekt over de overtreder. Hij heeft volkomen verzoening gebracht voor onze zonden.

 

Het nieuwe gebod.

Jezus zegt in Johannes 13:34 “Een nieuw gebod geef Ik u, namelijk dat u elkaar liefhebt; zoals Ik u liefgehad heb, moet u ook elkaar liefhebben.” Dit gebod is niet nieuw in die zin dat het nooit eerder heeft bestaan maar in de zin dat de naleving ervan nooit eerder werd gezien. Nu wordt het gezien in Christus wat het betekent elkander en onze naaste lief te hebben. 

Johannes herhaalt dit gebod en zegt in 2 Johannes 1:5, 6 “En nu vraag ik u, vrouwe, niet alsof ik u een nieuw gebod schrijf, maar dat wat wij vanaf het begin gehad hebben: laten wij elkaar liefhebben. En dit is de liefde, dat wij wandelen naar Zijn geboden. Dit is het gebod zoals u vanaf het begin gehoord hebt dat u daarin moet wandelen.” We vinden dit gebod terug in het OT. Wat Christus en Johannes doen is benadrukken wat God sinds het begin heeft geleerd en bevolen dat Hij liefde is en dat wij zouden liefhebben en deze liefde wordt tot uitdrukking gebracht in het houden van de tien geboden.

Jezus onderwijst tien geboden

Het onderscheid tussen de morele en de ceremoniële wet

De morele wet bestaande uit de tien geboden is een uitdrukking van het karakter van God. Dit wordt gezien wanneer we de kenmerken beschouwen die inherent zijn aan God en Zijn wet

Onderscheid tussen de morele en ceremoniële wet
De wet is rechtvaardig, goed en volmaakt

Maar hoewel dit waar is voor de eeuwige wet van God zoals uitgedrukt in de Decaloog, gaat dit niet op voor de ceremoniële wet die God aan Israël gaf. Deze ceremoniële wet omvatte de typen en schaduwen die het offersysteem van Israël bevatten. Alle offergaven, de feestdagen en zelfs het priesterschap - alles wat verwees naar het offer en de bediening van Christus onze Heer - kwamen aan het kruis van Golgotha ​​ten einde. Paulus verwijst daar naar wanneer hij schreef dat Christus “"in zijn vlees de vijandschap tenietgedaan heeft, zelfs de wet van geboden, in verordeningen vervat" (Efeziërs 2:15). “Het handschrift van verordeningen dat tegen ons was, dat ons tegenstond, heeft Hij uitgewist en weggenomen door het aan het kruis te nagelen" (Kol. 2:14). “Die een schaduw zijn van de toekomstige dingen, maar het lichaam is van Christus" (vers 17). Het onderscheid tussen de morele wet van God – de Tien Geboden – en de ceremoniële wet kan worden gezien in het volgende:

De wetten van God

Hoewel een Israëliet in een theocratische regeringsvorm leefde die deze verschillende categorieën van wetten combineerde, kon hij, als hij geestelijk afgestemd was, de ene categorie van de andere onderscheiden. De profeet Micha laat dit duidelijk naar voor komen. 

Micha 6:6-8 "Waarmee zal ik de HEERE tegemoet gaan en mij buigen voor de hoge God?

Zal ik Hem tegemoet gaan met brandoffers, met eenjarige kalveren? Zou de HEERE behagen scheppen in duizenden rammen, in tienduizenden oliebeken?

Zal ik mijn eerstgeborene geven voor mijn overtreding, de vrucht van mijn moederschoot voor de zonde van mijn ziel? Hij heeft u, mens, bekendgemaakt wat goed is. En wat vraagt de HEERE van u anders dan recht te doen, goedertierenheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God."

In zijn laatste uitdrukking vat Micha de twee tabellen van de Decaloog samen op de manier waarop Jezus dat deed (vgl. Mattheüs 22:36-40). Hij scheidt duidelijk de rituele vereisten van de grotere morele verplichtingen en vat de eerste tabel van de Decaloog samen onder de rubriek: ‘wandel ootmoedig met je God’; en de tweede tabel onder de rubriek ‘doe recht’, ‘heb goedertierenheid lief’ met betrekking tot uw naaste.

Toen Jezus een soortgelijke samenvatting van de Tien Geboden gaf, antwoordde een schriftgeleerde: "Goed gezegd, leraar. Je hebt de waarheid gesproken, want er is één God, en er is geen ander dan Hij. En Hem liefhebben met heel het hart, met heel het verstand, met heel de ziel en met al onze kracht, en de naaste liefhebben als onszelf, is meer dan al die brandoffers en offers. Toen Jezus zag dat hij wijs antwoordde, zei Hij tegen hem: ‘Je bent niet ver van het koninkrijk van God’ (Marcus 12:32-34).

Hier is duidelijk bewijs dat de Joden “de wet” niet zagen als één “naadloos” kleed van moreel, ritueel en burgerlijk onderwijs. Zij zagen de verschillen. En terwijl tijdelijk ritueel/ceremonieel en civiel onderricht niet langer vereisten waren in de christelijke bedeling, bleven de fundamentele doctrines en morele waarheden van het OT bestaan, geworteld als ze waren in de gezaghebbende Schrift.

​

Het moet ook worden opgemerkt dat de leidende geloofsbelijdenissen en de historische geloofsbelijdenissen van het christendom het verschil erkennen tussen Gods morele wet, de Tien Geboden van de Decaloog, als afzonderlijk en onderscheiden van de ceremoniële voorschriften. Hieronder volgen er enkele:

 

De Tweede Helvetische Belijdenis (1566), van de Hervormde Kerk van Zürich, en een van de meest gezaghebbende van alle continentale symbolen (Philip Schaff, The Creeds of Christendom, deel 1, pp. 391, 394, 395), in hoofdstuk 12, "Over de Wet van God," na het contrasteren van de "morele" en de "ceremoniële" wetten, zegt over de morele wet, "Wij geloven dat de hele wil van God, en alle noodzakelijke voorschriften, voor elk deel van dit leven, volledig worden overgeleverd in deze wet" (niet dat wij erdoor gerechtvaardigd moeten worden, maar dat wij ons door geloof tot Christus zullen wenden). De typen en figuren van de ceremoniële wet zijn opgehouden. "De schaduw hield op toen het lichaam kwam," maar de morele wet mag niet worden veracht of verworpen, en alle leringen tegen de wet worden veroordeeld. (Zie Schaff, vol. 3, pp. 854-856.)

 

Negenendertig artikelen van religie van de Church of England (1571). Artikel VII stelt dat hoewel "de wet gegeven door God aan Mozes" betreffende "ceremoniën en rituelen" niet bindend is, "geen enkele christen, hoe dan ook, vrij is van de gehoorzaamheid aan de geboden, die moreel worden genoemd." (Zie Schaff, vol. 3, pp. 491, 492.)

De Amerikaanse herziening van de negenendertig artikelen door de Protestants-Episcopale Kerk (1801) is identiek aan de voorgaande. (Zie Schaff, vol. 3, p. 816.)

 

De Ierse Articles of Religion (1615), waarvan men aanneemt dat ze zijn opgesteld door aartsbisschop Ussher, stellen na de afschaffing van de ceremoniële wet: "Geen enkele christen is hoe dan ook vrijgesteld van de gehoorzaamheid aan de geboden die moreel worden genoemd." (Zie Schaff, vol. 3, pp. 526, 541.)

 

De Westminster Confession of Faith (1647) heeft, na het verschil te hebben aangetoond tussen de ceremoniële en de morele wet, en de afschaffing van de eerste en de eeuwigdurendheid van de laatste, in hoofdstuk 19 verklaard dat "de morele wet voor altijd bindt", niet voor rechtvaardiging, maar als een regel van het leven, om de machtigende kracht van Christus te herkennen. Deze wet blijft "een volmaakte regel van rechtvaardigheid." En het voegt eraan toe: "Christus in het evangelie lost deze verplichting op geen enkele manier op, maar versterkt deze veeleer." (Zie Schaff, pp. 640-644.)

 

De Savoy Declaration of the Congregational Churches (1658). Er is geen verandering in hoofdstuk 19, "Over de Wet van God", van de Westminster Confession. (Zie Schaff, vol. 3, p. 718).

 

De Baptistenbelijdenis van 1688 (Philadelphia), gebaseerd op de belijdenis van Londen uit 1677, is niet veranderd ten opzichte van de Westminsterbelijdenis in hoofdstuk 19, "Over de wet van God." Het behandelt het onderscheid tussen de morele en de ceremoniële wet, en stelt dat geen enkele christen vrij is van gehoorzaamheid aan de morele wet. (Zie Schaff, vol. 3, p. 738.)

 

Methodist Articles of Religion (1784). Deze vijfentwintig artikelen, opgesteld door John Wesley voor Amerikaanse Methodisten, zijn een samenvatting van de Negenendertig Artikelen van de Kerk van Engeland en verklaren: "Hoewel de wet die door God aan Mozes is gegeven, wat betreft cermoniën en rituelen, christenen niet bindt, en de burgerlijke voorschriften daarvan niet noodzakelijkerwijs in een staat moeten worden aanvaard, is toch geen enkele christen vrij van gehoorzaamheid aan de geboden die moreel worden genoemd." (Zie Schaff, vol. 3, pp. 807, 808.)

 

We mogen besluiten met te zeggen dat het onderscheid tussen de morele wet bestaande uit de tien geboden  en de ceremoniële wet gemaakt werd door het historische protestantisme. De leer dat de dood van Christus de Tien Geboden teniet heeft gedaan werd door de vroege protestantse  hervormers niet onderwezen. Jammer genoeg moeten we vaststellen dat dit onderscheid tussen de verschillende wetten en hun bedoelingen in protestantse middens vandaag vervaagd is of verdwenen waardoor een grote verwarring bestaat over de naleving van de morele wet. 

bottom of page