
Wat de Bijbel zegt
Over de ziel, sterven en predestinatie
Wat de Bijbel zegt over de ziel
Tijdens een discussie met de farizeeën zei Jezus over de Satan: “hij is een leugenaar en de vader van de leugen” (Joh. 8:44). Daarmee stelde Hij dat alle leugens hun oorsprong vinden bij Satan. Op een andere plaats verwijst Jezus naar Satan als “de vorst van deze wereld” (Joh. 14:30). Op grond van deze woorden van Jezus kunnen we stellen dat wie op deze wereld geboren wordt terecht komt in het rijk van Satan waar de leugen heerst. Het is onmogelijk voor hem om de werkelijkheid te zien waardoor hij een gevangene blijft van Satan’s leugens. God zij dank voor Jezus Christus die Hij gezonden heeft om zoals Deze zelf zegt: “aan gevangenen vrijlating te prediken en aan blinden het gezichtsvermogen” (Lukas 4:19).
Het is Jezus’ verlangen ons uit de macht van Satan te bevrijden door het spreken van de waarheid door het woord. Zoals we gezien hebben in vorige lezing maakt de waarheid ons vrij. Niet alleen van Satans leugens maar ook van zijn macht. Dit zorgt ervoor dat we niet alleen de waarheid kunnen kennen maar ook kunnen leven.
We horen Satan een van zijn grootste leugens verkondigen toen hij tot Eva sprak bij de verboden boom in de hof van Eden. Hij zei:“Als je van de boom eet, zul je als God zijn kennende goed en kwaad” (Gen.3:5). “Eet van de vrucht” zie Satan, “en dan heb je niemand meer nodig die je zegt wat mag en niet mag, je kunt het voor jezelf beslissen.”
Adam en Eva hebben van de verboden vrucht gegeten waardoor de mens iemand geworden is die doet wat goed lijkt in eigen ogen (Richt. 17:6).
De gevolgen van deze keuze zien en horen we elke dag in de nieuwsberichten die tot ons komen via de mediakanalen die zich toeleggen op het bekend maken van al het kwade dat in deze wereld gebeurt. Het bestaan van deze nieuwszenders is verzekerd tot aan de wederkomst die een einde zal maken aan het kwaad.
Ziende hoe de leugen het leven van mensen tot een ellende maakt en vernietigt, kunnen we alleen maar beamen wat Jezus over Satan zei in Joh 8:44 “die was een mensenmoordenaar van het begin af”.
Om het bestaan van het kwaad en het lijden in deze wereld een plaats te geven kwam Jezus ons de waarheid vertellen. Niet alleen worden daardoor de leugens bekend gemaakt die aan de grondslag liggen van alle ellende maar de waarheid bevrijdt ook hen die ze aannemen van de gedachten en handelingen waarmee ze zichzelf en anderen pijn doen en vermoorden. Dit laatste moeten we zien in de breedste betekenis van het woord zoals Jezus het weergeeft wanneer Hij zegt: “Al wie ten onrechte boos is op zijn broeder, zal schuldig bevonden worden door de rechtbank,” (Matt. 5:22) wat de apostel Johannes verduidelijkt met te zeggen: “Ieder die zijn broeder haat, is een moordenaar; en u weet dat geen moordenaar het eeuwige leven blijvend in zich heeft (1 Joh. 3:15). We doen niets af aan de betekenis van deze woorden wanneer we die zouden parafraseren en zeggen: “wanneer gij uw broeder niet liefhebt en hem onterecht de ruimte ontneemt om in vrijheid zijn leven te leiden door niet voor hem te zorgen, van hem te profiteren, niet waardig te behandelen, zijt gij een moordenaar.”
Om Eva ervan te overtuigen toch van de verboden vrucht te eten, beweerde Satan dat ze niet zou sterven maar eeuwig zou blijven leven. Dat deze bewering een leugen was, werd al spoedig bewezen door de dood van Abel. De mens kon wel degelijk sterven. Maar de Vader der leugen, altijd in de weer om zijn gelijk te halen, bedacht een ander verzinsel. Hij beweerde dat Abel niet echt dood was, alleen zijn lichaam was er niet meer maar zijn ziel, zijn immaterieel bewustzijn leefde onsterfelijk verder. Nee dat staat niet zo in de Bijbel maar geeft toe dat deze gedachte die zoals we zullen zien een leugen is, in de wereld leeft en dat vele mensen erin geloven waardoor ze van mening zijn dat Abel in de hemel is bij God.
Vele Christenen zien in de Bijbel bewijzen voor het bestaan van de onsterfelijke ziel. Zijn ze verward en verduistert de leugen hun verstand zodat ze Gods woord niet begrijpen? We laten de Bijbel zelf aan het woord over dit onderwerp.
Kom je in de bijbelvertaling die je gebruikt het woord ziel tegen dan is dat in het OT altijd de vertaling van het Hebreeuws ‘Nephesh’. We vinden dit woord voor de eerste maal in Genesis 2:7: “Toen vormde de HEERE God de mens uit het stof van de aardbodem en blies de levensadem in zijn neusgaten; zo werd de mens tot een levend wezen.” (HSV) De engelse KJV schrijft ‘soul’ of ziel. Zowel ‘ziel’ als ‘wezen’ zijn de vertaling van het woord ‘nephesh’ en het kan verwijzen naar het stoffelijk lichaam van zowel mens als dier. Hier in deze tekst is de ‘nephesh’ levend omdat God Zijn levensadem in het stoffelijk lichaam of de ‘nephesh’ blies.
Om aan te tonen dat bijbelvertalers soms beïnvloed zijn door de gangbare gedachte over het menselijke wezen dat in bepaalde kringen heerst, lezen we een tekst in Gensis 35:18 van de Herziene statenvertaling afgekort HSV. “En het gebeurde, toen haar ziel het lichaam verliet, want zij stierf, dat zij hem de naam Ben-oni gaf.” Het betreft hier het sterven van Rachel de vrouw van Jakob. De tekst lijkt te bevestigen dat bij het sterven het immaterieel bewustzijn van de mens hier aangeduid als ‘ziel’ het lichaam verlaat. De grondtekst echter zegt daar niets over en vermeldt enkel dat het leven wegging uit de ‘nephesh’ of dat de ‘nephesh’ stierf. Dit wordt wel juist weergegeven in twee andere bijbelvertalingen. De Nieuwe bijbelvertaling 21 of NBV21 zegt:“Toen haar het leven ontvlood, want zij stierf.” (NBV21)
De Bijbel in de gewone taal of BGT schrijft: “Rachel voelde dat ze ging sterven.” Dit betekent niet dat de HSV in zijn geheel een slechte vertaling is. het toont enkel aan dat het nuttig is om bij de studie van Gods woord verschillende vertalingen naast elkaar te leggen om zo een beter begrip te krijgen van de ware betekenis van de tekst en vast te stellen dat de Bijbel zichzelf niet tegenspreekt.
De twee laatste bijbelvertalingen laten de ziel (nephesh) gewoon sterven en tot het stof wederkeren. Nephesh vertaald met ziel betekent zo gewoon mensen, wezens, personen of lichaam. Het kan ook verwijzen naar een dier. Nephesh, ook al is het vertaald met ziel, verwijst nergens naar een immaterieel bewustzijn dat blijft voortbestaan na de dood van het lichaam.
In het NT is ziel de vertaling van het Griekse woord “psuche” een woord dat ook vertaald wordt met leven zoals in Mattheüs 16:25 “Want wie zijn leven (ziel) zal willen behouden, die zal het verliezen; maar wie zijn leven (ziel) zal verliezen om Mij, die zal het vinden.”
Verder zijn de uitdrukkingen “mijn ziel” en “uw ziel” taaleigen uitdrukkingen die de betekenis hebben van ik en jij zoals in Mattheüs 12:18 “Zie, Mijn Knecht, Die Ik uitverkoren heb, Mijn Geliefde, in Wie Mijn ziel (ik) een welbehagen heeft.” (HSV) Matteüs 12:18 “Hier is de dienaar die ik mij gekozen heb, die ik liefheb en in wie ik (mijn ziel) vreugde vind.” (NBV21)
Laat je dus niet misleiden bij het gebruik van het woord ziel in bepaalde vertalingen, nergens in deze teksten verwijst ziel naar een onafhankelijk van het lichaam bestaande entiteit die al het wezenlijke van de mens bevat.
De Nephesh, psuche of ziel is het stoffelijke lichaam van mens en dier dat leeft door dat God het Zijn levensadem geeft.
Laten we nu ook eens kijken naar wat de Bijbel zegt over het sterven, wat het is en wat er gebeurt met de ziel bij het overlijden.
Toen God de mens had geschapen gaf Hij hem de volgende keuze mee:
“En de HEERE God gebood de mens: Van alle bomen van de hof mag u vrij eten, maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan mag u niet eten, want op de dag dat u daarvan eet, zult u zeker sterven” (Gen. 2:16, 17). U zult zeggen, dat is toch geen keuze maar een gebod. Ja het is een gebod maar het is ook een keuze, de keuze tussen het leven: het gebod gehoorzamen en de dood: het gebod niet gehoorzamen. Het leven van de mens was dus voorwaardelijk en afhankelijk van de keuze die hij zou maken.
We weten dat de mens koos voor de dood door van de verboden boom te eten. Daardoor kwam de mens niet meer tegemoet aan de voorwaarde om te blijven leven want de voorwaarde was gehoorzaamheid aan het woord van God.
God herhaalde vervolgens dat de mens zou sterven en wat dit voor hem zou betekenen in Gen. 3:19 “In het zweet van uw gezicht zult u brood eten, totdat u tot de aardbodem terugkeert, omdat u daaruit genomen bent;
want stof bent u en u zult tot stof terugkeren.” Hier in deze woorden wordt het sterven of dood gaan gedefinieerd als terugkeren tot de aardbodem, terugkeren tot het stof waaruit we gemaakt zijn, terugkeren tot de dode materie. De mens was gemaakt uit het stof van de aarde. De levensadem die God in dat stof blies maakte het tot een levend wezen. Bij het sterven neemt God Zijn levensadem terug en vergaat het lichaam tot stof. Job drukt deze waarheid uit in volgende stelling “Als Hij (God) zijn aandacht alleen op zichzelf zou richten en hij Zijn geest en adem voor Zichzelf zou bewaren, dan zou al wat leeft onmiddellijk ten onder gaan en de mens zou terugkeren tot stof” (Job 34:14). Merk op dat het niet onze geest en adem zijn die teruggaan tot God maar Zijn geest en adem. Van ons blijft niets anders over dan stof. Wat van God kwam en ons levend maakte gaat terug naar Hem. Daarin is niets van ons; geen gedachten, geen bewustzijn.
Het stof dan waarheen het lichaam terugkeert, kan het nadenken? Kan het God loven? Kan het communiceren met de levenden? Heeft het een persoonlijkheid? Nee! De Psalmist zegt terecht: “Want in de dood is er geen gedachtenis aan U, wie zal U loven in het graf?” (Ps. 6:6).
Het goede nieuws van het evangelie is dat God het stof van de gestorven gelovigen terug zal bijeenbrengen en tot leven wekken door er Zijn levensadem in te blazen om ze vervolgens nooit meer weg te nemen. Zo lezen we in 1 Kor. 15:22, 23 “Zoals wij door Adam allen sterven, zo zullen wij door Christus allen levend worden gemaakt. Maar ieder op de voor hem bepaalde tijd: Christus als eerste en daarna, wanneer hij komt, zij die hem toebehoren.” De tekst laat er geen twijfel over bestaan wanneer God het stof terug tot een lichaam zal vormen en er Zijn levensadem aan geven. Er staat geschreven: “wanneer Hij (Christus) komt.” Dit betekent dat tussen de tijd dat wij sterven en de wederkomst wij dood zijn of in het stof van de aarde vertoeven.
Jezus zie ook duidelijk dat we bij Hem zouden zijn, niet nadat we sterven maar wanneer Hij wederkomt en ons opwekt. Hij beloofde dit in Joh. 14:2, 3 “In het huis van Mijn Vader zijn veel woningen; als dat niet zo was, zou Ik het u gezegd hebben. Ik ga heen om een plaats voor u gereed te maken. En als Ik heengegaan ben en plaats voor u gereedgemaakt heb, kom Ik terug en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben.” Indien de apostelen, tot wie Hij deze belofte sprak, met Hem zullen zijn wanneer Hij terugkomt waar zijn ze dan nu? Ze zijn niet met Hem; ze slapen in het stof wachtend op de wederkomst.
Bij de wederkomst van Christus wordt niet enkel ons stoffelijk lichaam levend gemaakt. Er gebeurt nog iets meer wat beschreven staat in 1 Kor. 15:51 - 54 “Zie, ik vertel u een geheimenis: Wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, bij de laatste bazuin (wederkomst). Immers, de bazuin zal klinken en de doden zullen als onvergankelijke mensen opgewekt worden, en ook wij zullen veranderd worden. Want dit vergankelijke moet zich met onvergankelijkheid bekleden en dit sterfelijke moet zich met onsterfelijkheid bekleden. En wanneer dit vergankelijke zich met onvergankelijkheid bekleed zal hebben, en dit sterfelijke zich met onsterfelijkheid bekleed zal hebben, dan zal het woord geschieden dat geschreven staat: De dood is verslonden tot overwinning.” Zowel het vergankelijke lichaam van zij die leven alsook het tot stof vergane lichaam dat terug opgewekt wordt zal Christus bij Zijn wederkomst met onvergankelijkheid bekleden. De dood zal niet meer zijn.
Tot hiertoe hebben we geen enkel probleem gehad met de teksten; het zijn allemaal niet mis te verstane woorden. Ze maken ons bekend dat God bij de schepping een lichaam vormde uit het stof van de aarde en daar Zijn levensadem in blies zodat dit stoffelijk lichaam een levende ziel werd.
Deze ziel had een voorwaardelijke onsterfelijkheid. Zolang de mens God gehoorzaamde zou de levensadem in hem blijven. Sterft de ziel dan komt dat omdat God Zijn levensadem terugneemt. Het dode lichaam dat overblijft keert terug tot stof. Van de mens die God het leven gaf blijft niets anders over dan dode materie.
Bij de wederkomst brengt God het stof bijeen, blaast er opnieuw leven in en bekleedt het met onvergankelijkheid. Het is dan dat de gelovige het eeuwig leven binnengaat.
Er is in dit alles geen sprake van een immaterieel bewustzijn dat in de hemel of in de hel vertoeft na het sterven zoals benadrukt in Prediker 9:10 “Alles wat uw hand vindt om te doen, doe dat naar uw vermogen, want er is geen werk, geen overleg, geen kennis of wijsheid in het graf, waar u naartoe gaat.”
Toch zijn er mensen die de gedachte onderhouden dat er een deel van ons blijft bestaan nadat we sterven en dat dit immaterieel bewustzijn opstijgt naar de hemel of neerdaalt in de hel. Ze beroepen zich daarvoor op teksten zoals Matt. 10:28 “En wees niet bevreesd voor hen (mensen) die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden, maar wees veeleer bevreesd voor Hem (God) Die zowel ziel als lichaam te gronde kan richten in de hel.”
Mattheüs lijkt hier een onderscheidt te maken tussen het lichaam en de ziel als iets dat blijft voortleven wanneer een mens het lichaam doodt.
God, zegt Mattheüs, die kan ook de ziel net als het lichaam te gronde richtten.
Hij doet dat door ze in de hel te werpen.
Laten we eerst even zien of een van de andere evangelisten ook deze gedachte van Jezus aanhaalt. Lukas zegt: “En Ik zeg u, Mijn vrienden: Wees niet bevreesd voor hen die het lichaam doden en daarna niets meer kunnen doen. Maar Ik zal u laten zien voor Wie u bevreesd moet zijn: Wees bevreesd voor Hem Die, nadat Hij gedood heeft, ook macht heeft in de hel te werpen. Ja, Ik zeg u, wees bevreesd voor Hem!” (Luk. 12:4).
Wat we hier kunnen opmerken is dat de evangelisten niet de letterlijke woorden van Jezus weergeven maar de gedachte van Jezus in eigen woorden weergeven. Op deze manier vullen ze elkaar aan en helpen ze ons de ware betekenis van deze waarheid te begrijpen.
Lucas zegt: “Wees niet bevreesd voor hen die het lichaam doden en daarna niets meer kunnen doen.” Wat zou er nog kunnen gedaan worden nadat het lichaam is gedood? Je kan het verbranden en de as uitstrooien in een weide of in de zee. Dit maakt echter geen verschil voor de gestorvene die zoals we hebben gezien nu eenmaal tot stof vergaat. Lukas zegt dat er iets is wat mensen niet kunnen doen met de gestorvenen. Ze kunnen niet verhinderen dat deze terug worden opgewekt en een onsterfelijk lichaam krijgen. Aan dat gebeuren zegt Lukas kan iemand die het lichaam doodt niets veranderen.
Hij kan God niet weerhouden het lichaam op te wekken en het eeuwig leven te geven zoals we bevestigd zien in Joh. 10:28 “En Ik geef hun eeuwig leven; en zij zullen beslist niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit Mijn hand rukken.”
Hij echter die Zijn kinderen in Zijn hand bewaart voor het eeuwig leven, vernietigt de goddeloze in de dood waaruit niemand wederkeert.
De dood waaruit niemand wordt opgewekt, duidt de Bijbel aan als de hel waarnaar Lukas verwijst in Luk. 12,4 “Wees bevreesd voor Hem Die, nadat Hij gedood heeft, ook macht heeft in de hel te werpen.” Deze uitspraak geeft de indruk dat de hel een plaats van eeuwig verderf is maar een juiste lezing van de Schriften maakt ons duidelijk dat de hel geen plaats is maar een gebeurtenis die God tot stand brengt en waarbij de goddeloze voor altijd het leven verliest of een eeuwige dood sterft; een dood waar geen opstanding meer te verwachten is.
De Bijbel zegt: “Want onze God is een verterend vuur…Vuur gaat voor Hem uit, rondom verterend wie tegen Hem opstaan”(Hebr. 12:29; Ps. 97:3).
Dit vuur dat van God uitgaat, dit ‘verterend vuur’ zal de goddeloze voor eeuwig verderven bij de komst van de Heer: “God is inderdaad rechtvaardig: Hij zal met uw onderdrukkers afrekenen door henzelf te onderdrukken, maar u, die nu onderdrukt wordt, samen met ons van alle last bevrijden wanneer de Heer Jezus vanuit de hemel verschijnt. Dan komt Hij in een vlammend vuur en omringd door engelen, door wie Hij zijn macht toont; dan straft Hij hen die God niet erkennen en geen gehoor geven aan het evangelie van onze Heer Jezus. Hun straf zal de eeuwige ondergang (eeuwige dood) zijn, ver van de Heer en van Zijn kracht en majesteit.” (2 Tess. 1:6-9).
Ver van de Heer en van Zijn kracht en majesteit betekent niets anders dan afgesneden van het leven want de Heer is ons leven; “Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en bestaan wij…” (Hand. 17:28).
De Bijbel verwijst naar deze vernietiging van de ziel door Gods verterend vuur als naar de tweede dood; de dood waaruit niemand nog terugkomt en eeuwig tot stof vergaat. “En als iemand niet bleek ingeschreven te zijn in het boek des levens, werd hij in de poel van vuur geworpen…dit is de tweede dood” (Op. 20:14, 15).
Met deze teksten in ons achterhoofd gaan we nog eens terug naar Matteüs.
“En wees niet bevreesd voor hen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden, maar wees veeleer bevreesd voor Hem Die zowel ziel als lichaam te gronde kan richten in de hel” (Matt. 10:28). Het woord ziel in deze tekst is de vertaling van het Griekse woord “Psuche” wat ook vertaald kan worden met leven.
Wanneer we daar rekening mee houden en het samen nemen met wat we geleerd hebben uit de tekst in Lukas, begrijpen we dat God het is die uiteindelijk over het leven beslist. We moeten dus inderdaad niet bang zijn voor de mens die misschien het lichaam kan doden maar ons niet het leven kan ontnemen dat God heeft weggelegd in Christus die bij zijn komst allen die hun vertrouwen in Hem hebben gesteld zal opwekken tot eeuwig leven.
In een latere lezing over de ‘duizend jaar’ zal het duidelijker worden wat er precies met de goddelozen zal gebeuren en wanneer en hoe zij in de hel worden geworpen.
Meer over deze onderwerpen is te vinden in volgende artikels en studies:
​
Wat de Bijbel zegt over de wil.
Over de wil van de mens bestaan heel wat meningen. Sommigen zeggen dat de mens geen vrije wil heeft omdat God alles op voorhand heeft bepaald. Anderen menen dat Gods voorkennis de vrije wil uitsluit. Hoe verklaren we de vele uitnodigingen om te kiezen die we in de Bijbel vinden? Wat met het bevel van Christus om lief te hebben zoals Hij heeft liefgehad? Is daar geen vrije wil voor nodig? Kan iemand liefhebben zonder vrije wil?
Johannes Calvijn was een hervormer uit de 16 de eeuw. Zijn verdiensten liggen vooral in het protest tegen en afschaffen van de pauselijke misbruiken en het opnieuw centraal stellen van Gods woord wat niet betekent dat hij alle misverstanden daarover van zich af heeft kunnen schudden.
Calvijn was sterk beïnvloed door de leer van de predestinatie zoals die was uitgewerkt door de kerkvader Augustinus. Deze leer onderwijst dat God in de eeuwige tijden vóór de schepping van onze wereld heeft besloten dat bepaalde mensen gered zullen worden en anderen verloren zullen gaan.
Zij die voorbestemd zijn om gered te worden, zijn de uitverkorenen aan wie God Zijn onweerstaanbare genade geeft. Zodra ze op deze genade hebben gereageerd, wat ze onvermijdelijk zullen doen, kunnen ze niet meer verloren gaan zelfs al begaan ze de ergste zonden. Degenen die voorbestemd zijn om verloren te gaan, kunnen niet reageren op Gods genade en gered worden.
Op basis van deze leer beweren nog vele Christenen vandaag dat wanneer je eenmaal gered bent door belijdenis en doop je nooit meer verloren kan gaan wat je ook doet.
Wat deze leer zegt is dat wij geen aandeel hebben in onze verlossing of onze ondergang. Het is al allemaal lang geleden door God beslist aan welke kant we terechtkomen als we dat nu willen of niet. Deze leer dus sluit de vrije wil van de mens uit. Zeker wat betreft het geloof in God en het eeuwig leven dat daarmee samenhangt, kun je niet kiezen.
Wat zegt de Bijbel hier allemaal over?
Jezus zegt tot Zijn discipelen in Joh.13:34 “Een nieuw gebod geef Ik u, namelijk dat u elkaar liefhebt; zoals Ik u liefgehad heb, moet u ook elkaar liefhebben.” Jezus’ verlangen is dat we elkaar zouden liefhebben. Kan er liefde bestaan zonder vrije wil? Wie geeft enige waarde aan de woorden van iemand die zegt: Ik moest u zeggen dat ik u graag zie?
Indien we waarde willen hechten aan Jezus’ bewering dat Hij ons liefheeft, dan moeten we weten dat Hij dat doet uit vrije wil, dat het Zijn eigen keuze was. Jezus zegt in Joh. 10:17, 18. “Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik Mijn leven geef om het opnieuw te nemen. Niemand neemt het Mij af, maar Ik geef het uit Mijzelf.” Deze woorden stellen ons gerust en verzekeren er ons van dat Jezus’ liefde oprecht is en waarachtig, want Hij heeft er zelf voor gekozen. Uit vrije wil geeft Hij Zijn leven opdat wij niet zouden verloren gaan maar eeuwig leven hebben. Indien Hij zou gedwongen geweest zijn dan zouden wij reden hebben om aan Zijn liefde te twijfelen.
Dat Hij ons vraagt lief te hebben zoals Hij ons heeft liefgehad, bevestigt dat wij ook een vrije wil hebben. Hij vraagt ons ook ons leven in te zetten voor anderen. Hij dwingt ons niet maar dringt of motiveert ons en laat het over aan onze vrije wil om daarop in te gaan. Paulus maakt duidelijk dat hij niet gedwongen maar gedrongen wordt wanneer hij zegt in 2 Kor. 5:14 “Want de liefde van Christus dringt ons…”
De Bijbel bevat heel veel oproepen om keuzes te maken. Indien de mens niet over een vrije wil zou beschikken zouden deze oproepen om te kiezen onzinnig zijn. De oproepen om te kiezen bevestigen dat de mens niet onderworpen is aan onweerstaanbare krachten die zijn leven een bepaalde richting opsturen. Hij is geen marionet aan touwtjes.
Een vrije wil hebben en zelf kunnen kiezen brengt ook met zich mee dat er geen excuses zijn voor wat je in je leven doet. Je kunt je verantwoordelijkheid niet van je af schuiven zoals Adam probeerde in
Genesis 3:12 “Toen zei Adam: De vrouw die U gaf om bij mij te zijn, die heeft mij van die boom gegeven en ik heb ervan gegeten.”
Het hebben van een vrije wil maakt ons verantwoordelijk voor wat we doen en zijn. Wat je vandaag bent is het resultaat van je keuzes maar ook dat is ook zo voor wat je morgen zal zijn. Je kan dus kiezen om te veranderen, je kan beslissen om uit een put te kruipen en er niet te blijven inzitten.
God nodigt de mens uit te kiezen wanneer Hij hem de zegen en de vloek voorlegt in Deuteronomium 30:19 “Ik roep heden de hemel en de aarde tot getuigen tegen u: het leven en de dood heb ik u voorgehouden, de zegen en de vloek! Kies dan het leven, opdat u leeft, u en uw nageslacht.” Hij herhaalt deze oproep om te kiezen door de woorden van Jozua in Jozua 24:15 “Maar als het in uw ogen kwalijk is de HEERE te dienen, kies voor u heden wie u zult dienen: óf de goden die uw vaderen, die aan de overzijde van de rivier woonden, gediend hebben, óf de goden van de Amorieten, van wie u het land bewoont. Maar wat mij en mijn huis betreft, wij zullen de HEERE dienen!”
God heeft ons geschapen met een vrije wil anders zou Hij ons niet vragen om te kiezen en ons verantwoordelijk stellen voor onze keuzes. We hebben allemaal al meerder keren ervaren dat kiezen om het goede te doen niet voldoende is om het ook effectief te doen. God weet dat, daarom schenkt Hij ons zijn genadekracht waardoor we onze goede keuzes waar kunnen maken.
God schenkt die genade niet aan een select groepje waarvan Hij de samenstelling vooraf heeft bepaald. Zijn genade is er voor alle mensen. Wie je ook bent wat je ook hebt uitgespookt Hij schenkt je de kracht om je goede keuzes uit te voeren wanneer je het Hem vraagt in vertrouwen dat Hij al Zijn beloften in jouw zal waarmaken.
Dat er genade is en verlossing voor allen vinden we terug in het getuigenis van Johannes de Doper die zegt dat God wil dat "dat allen door Hem (Christus) zouden geloven"(Joh. 1:7). Verder in vers 9 zegt hij over Jezus: “Dit was het waarachtige licht, dat in de wereld komt en ieder mens verlicht.” Zij die op het licht reageren, krijgen "macht om kinderen van God te worden" (Joh. 1:12). Deze waarheid vinden we ook uitgedrukt in het OT in Jes. 45:22 "Keer u tot Mij en word gered, alle einden der aarde!" (Jesaja 45:22). En in Jezus woorden in Matt. 11:28 “Kom naar Mij toe, allen die vermoeid en belast zijn, en Ik zal u rust geven. ” (Cursivering toegevoegd).
De leer van de predestinatie zoals we die vinden bij Calvijn en de hedendaagse hervormde leer of gereformeerde theologie, lijkt niet verenigbaar met een God die liefde is en ons geschapen heeft om Hem lief te hebben wat inhoudt dat we een vrije wil hebben en ook kunnen kiezen om niet lief te hebben.
De predestinatieleer brengt een God naar voor die ons Zijn wil oplegt waarin Hij ons, voor dat wij er waren, voorbestemd heeft tot eeuwig leven of eeuwige verdoemenis. Wij zelf hebben daar geen enkel zeg in. Je vraagt je dan af waarom de mensen die verloren gaan en daarvoor niet gekozen hebben toch nog met eeuwig vuur zullen worden gestraft?
Een uitvoerige beschrijving en weerlegging van deze leer is te vinden in de bijlage bij deze lezing: Heeft God onze redding voorbestemd?
De lezing heeft ons duidelijk gemaakt wat de Bijbel zegt over wat er met ons gebeurt wanneer we sterven en hoe we als kinderen van God mogen verzekerd zijn dat God ons uit het stof zal opwekken en eeuwig leven zal geven in een lichaam dat nooit zwakte, ziekte pijn en moeheid zal kennen en ongekende mogelijkheden zal hebben.
We hebben ook geleerd dat de hel geen plaats is maar een gebeurtenis waarin het leven voor eeuwig verdwijnt door het verterend vuur dat van God uitgaat.
Ik denk ook dat iedereen blij is te hebben mogen vernemen dat we geen marionetten zijn en dat ons lot reeds is bepaald.
We hebben een vrije wil en kunnen vandaag kiezen om morgen anders te zijn, om te breken met slechte gedachten, daden en gewoonten en lief te hebben zoals Jezus ons liefhad. Gods genade is ter onzer beschikking om alle goede keuzes waar te maken tot eer van Zijn Naam.
​Deze vraag is vooral relevant omdat miljoenen hedendaagse christenen het eens-gered-altijd-gered-geloof aanhangen, gebaseerd op de leer van de dubbelvoudige predestinatie. Deze leer leert dat God in de eeuwige tijden vóór de schepping van onze wereld heeft besloten dat bepaalde mensen gered zullen worden en anderen verloren zullen gaan. Degenen die voorbestemd zijn om gered te worden, zijn de uitverkorenen aan wie God Zijn onweerstaanbare genade geeft. Zodra ze op deze genade hebben gereageerd, wat ze onvermijdelijk zullen doen, kunnen ze niet wegvallen van een naar de wet gerechtvaardigde relatie met God en verloren gaan. Degenen die voorbestemd waren om verloren te gaan, kunnen niet reageren op Gods genade en gered worden.(1)
De leer van de enkelvoudige predestinatie heeft hetzelfde effect, maar verschilt iets van inhoud. God zou alleen de uitverkorenen hebben voorbestemd om gered te worden. De rest gaat verloren, niet omdat God dit zo heeft besloten, maar omdat Hij niet heeft besloten dat ze gered zouden worden.
Schrijvers die geloven in de predestinatieleer doen uitspraken zoals deze van Randolph O. Yeager: "Het argument in Romeinen is verwoestend in zijn aanval op het idee dat verlossing verdiend kan worden door werken die door de mens zijn voortgebracht. Het laat ook zien dat hoewel geen enkele hoeveelheid goede werken de zondaar in een juiste relatie met God kan brengen, zodra de zondaar die juiste relatie heeft, door genade door geloof, geen enkele hoeveelheid kwaad Hem van God kan scheiden, noch zijn positie als Gods kind kan beëindigen. Hoe laag, ellendig en vernederend onze staat ook mag zijn, kinderen van God lijden nooit aan enige vermindering van onze positie."(2) Dit betekent eenvoudigweg dat uitverkoren gelovigen wettelijk gered blijven, zelfs als ze in de meest vernederende zonden zouden vallen.
Natuurlijk wil elke christelijke gelovige een vaste zekerheid van verlossing hebben. De Bijbel leert dat als we in Christus geloven, we nu al genieten van het begin van het eeuwige leven (Johannes 3:36; 1 Johannes 5:11-13). Maar volgt hieruit dat ongehoorzaamheid aan Gods wetten de verlossingsstatus van een persoon niet verandert? Volgt hieruit dat ongeacht zijn daden de belijdende gelovigen steeds gered zal blijven? Sommige christenen lijken een gevoel van veiligheid te hebben dat door niets kan worden weggenomen. Zij beschouwen gehoorzaamheid aan wetten als legalisme. Zij verklaren dat als de zogenaamde uitverkorenen zich van Christus willen afkeren, zij dat niet kunnen. En tijdelijke afvalligheid van een leven van geloof zal onvermijdelijk worden teruggedraaid. Een persoon die ooit gered werd, zal vrijwel zeker een erfgenaam zijn van het eeuwige Koninkrijk van Christus.
We kunnen in één oogopslag zien dat zo'n leer zeer lakse christenen zou kunnen opleveren die doen wat ze willen en toch vasthouden aan de zekerheid van eeuwige verlossing. Leert de Bijbel dat God gehoorzaamheid aan Zijn wet eist? De Bijbel ontkent zeker dat we gered worden door gehoorzaamheid (Rom. 3:20-22; Gal. 2:16). Maar verwacht de Heer dat de geredde ziel Hem gehoorzaamt? Is Hij van plan ons te redden in onze zonden of van onze zonden? En kan een geredde ziel zich afkeren van het gehoorzamen van God en verloren gaan? Kan een ooit gered persoon ervoor kiezen om de redding af te wijzen?
Dit zijn de vragen waarop we in dit hoofdstuk het antwoord van de Bijbel zoeken. Maar laten we eerst in de kerkgeschiedenis zoeken naar de wortels van de predestinatieleer.
Predestinatie in de kerkgeschiedenis
De kwestie van predestinatie werd pas een ernstig probleem in de christelijke kerk in de tijd van Augustinus (354-430 n.Chr.), de beroemde bisschop van Hippo in Noord-Afrika. Augustinus verzette zich tegen Pelagius, een Britse monnik die leerde dat de wil van de mens veel kan bereiken voor zijn eigen redding zonder de hulp van goddelijke genade. Augustinus betoogde dat elke verandering in de gevallen mens uitsluitend het werk is van Gods genade. Vóór de val kon Adam goed doen omdat hij de hulp van Gods genade had. Sinds de val kan de wil van de mens alleen zonde kiezen. Het is niet mogelijk voor hem om Gods wil te kiezen totdat genade actief wordt in zijn leven. God schenkt Zijn genade alleen aan de uitverkorenen, degenen over wie Hij beslist heeft dat ze Zijn onverdiende gunst moeten hebben. Gods genade die aan de uitverkorenen wordt gegeven, is onweerstaanbaar. Een persoon die door God is voorbestemd voor redding, zal Zijn onweerstaanbare genade ontvangen en zal onvermijdelijk worden gered. Degenen die niet door God zijn uitverkoren, worden in hun verderf achtergelaten en zullen terecht eeuwige verdoemenis ontvangen.(3)
Zowel Luther als Calvijn, de grote zestiende-eeuwse hervormers, accepteerden een grondig Bijbelse definitie van rechtvaardigmaking. Hun opvattingen over predestinatie vinden echter geen grond in de Schriften. Eerst zullen we hun opvattingen beschouwen; daarna zullen we ons wenden tot de Schrift.
Augustinus had een sterke invloed op het denken van de zestiende-eeuwse hervormers. Zij accepteerden grotendeels Augustinus' leer van predestinatie, pasten deze wat aan en voegden hun eigen inzichten er aan toe. In zijn boek ‘De Geknechte Wil’ uit 1525 betoogde Luther dat alle dingen die gebeuren, of ze nu goed of slecht zijn, het resultaat zijn van Gods onveranderlijke wil. Er bestaat zoiets niet als een vrije wil bij mensen. Luther sprak twee toen gangbare ideeën over de vrije wil van de mens tegen: (1) dat mensen de macht hebben om te kiezen wat juist is, en (2) dat ze de macht hebben om juiste keuzes in daden om te zetten. Luther zei dat het niet de mens is die God kiest; het is de mens die door God wordt gekozen. God kiest alleen de uitverkorenen die Hij voorbestemd heeft tot eeuwige zaligheid. De rest van de mensheid is voorbestemd tot eeuwige verdoemenis.
Volgens Luther moet alles wat God voorziet precies gebeuren zoals Hij het voorzien heeft. In feite zal alles wat Hij voorziet gebeuren omdat Hij het gewild heeft. Luther schreef: "Hieruit volgt onweerlegbaar dat alles wat we doen, alles wat gebeurt, zelfs als het ons lijkt te gebeuren op een veranderlijke en toevallige manier, in feite toch noodzakelijkerwijs en onveranderlijk gebeurt, als je rekening houdt met de wil van God."(4) Daarom, als God alles wat gebeurt wil en voorziet, wordt er niets overgelaten aan de vrije wil van de mens. Zelfs het kwaad in de wereld is gewild door God. Toch betoogde Luther dat God niet verantwoordelijk is voor het kwaad. Zijn almacht werkt op onvolmaakte, gevallen naturen, en het resultaat is dat deze naturen slechte werken doen. Het kwaad is van hen, niet van God, en ze worden terecht gestraft voor hun zonden.
Toch is het duidelijk dat er een tegenstrijdigheid zit in Luthers gedachte. Als alles wat God voorziet noodzakelijkerwijs gebeurt omdat Hij het gewild heeft, is Hij uiteindelijk verantwoordelijk voor het kwaad. Alle pogingen van Luther om dat probleem op te lossen, waren vruchteloos.
Luther ging zelfs zo ver dat hij stelde dat de val van Adam door God gewild was. Hij schreef: "Hetzelfde moet gezegd worden tegen hen die vragen waarom hij Adam liet vallen, en waarom hij ons allemaal schept besmet met dezelfde zonde, terwijl hij hem had kunnen behouden of ons had kunnen scheppen uit een andere stam of uit een zaad dat hij eerst had gezuiverd. Hij is God, en voor zijn wil is er geen oorzaak of reden die als regel of maatstaf kan worden vastgelegd, aangezien er niets gelijk of superieur aan is, maar het is zelf de regel van alle dingen."(5)
Luther vatte zijn lange betoog over de slavernij van de wil en goddelijke predestinatie samen door het volgende te schrijven: "Want als we geloven dat het waar is dat God alle dingen vooruit weet en voorbestemt, dat hij zich niet kan vergissen in zijn voorkennis, noch kan worden gehinderd in zijn voorbestemming, en dat er niets gebeurt behalve zoals Hij het wil (zoals de rede zelf gedwongen is toe te geven), dan kan er op het getuigenis van de rede zelf geen vrije keuze zijn in mens of engel of enig schepsel."(6)
Johannes Calvijn (1509-64) plaatste de leer van dubbele predestinatie centraal in zijn theologische systeem. Vanwege Calvijns krachtige verdediging van de leer en de acceptatie ervan door vooraanstaande Europese theologen in de daaropvolgende eeuwen, is het een standaard christelijke leer geworden voor miljoenen protestanten.
Calvijn vatte zijn leer samen in de volgende bewoordingen: "Wij zeggen dan dat de Schrift dit duidelijk bewijst, dat God door zijn eeuwige en onveranderlijke raad eenmaal en voor altijd degenen heeft bepaald die naar zijn welbehagen op een dag tot de zaligheid worden toegelaten en degenen die naar zijn welbehagen worden veroordeelt tot vernietiging. Wij beweren dat deze raad, wat betreft de uitverkorenen, is gebaseerd op zijn vrije genade, zonder enig respect voor menselijke waarde, terwijl degenen die hij veroordeelt tot vernietiging worden uitgesloten van toegang tot het leven door een rechtvaardig en onberispelijk, maar tegelijkertijd onbegrijpelijk oordeel."(7)
Zo leerde Calvijn dat God in de eeuwen vóór de schepping van onze wereld heeft besloten dat bepaalde mensen gered zouden worden (de uitverkorenen) en anderen verdoemd zouden worden. Niets kan deze besluiten veranderen; de wil van de mens kiest alleen datgene wat Gods decreten eerder hebben besloten. De uitverkorenen ontvangen de onweerstaanbare genade van God om Zijn wil te kiezen en uit te voeren. Zij worden enkel door Zijn genade gered, niet door hun eigen keuze. Het goddelijke decreet dat anderen verloren gaan, is eveneens onveranderlijk. Zelfs de val van Adam werd door God verordend. "Het decreet, dat geef ik toe, is vreselijk; en toch is het onmogelijk te ontkennen dat God vooruit wist wat het einde van de mens zou zijn voordat Hij hem schiep, en vooruit wist, omdat Hij het zo had verordend door Zijn decreet. . . . Het zou ook niet absurd moeten lijken als ik zeg dat God niet alleen de val van de eerste mens voorzag, en in hem de ondergang van zijn nageslacht; maar het ook naar eigen goeddunken regelde."(8)
Toen mensen reageerden op Luther en Calvijn door te wijzen op de onrechtvaardigheid van het straffen van de goddelozen die zijn zoals ze zijn vanwege Gods decreet, reageerden ze door inconsistent te beargumenteren dat de verlorenen terecht worden gestraft vanwege hun eigen keuze om te zondigen. Ze zeiden dat we het verborgen mysterie van Gods wil nooit kunnen begrijpen. Onze taak is om in Hem te geloven, ondanks ons onvermogen om te begrijpen waarom Hij willekeurig sommigen kiest voor redding en anderen voor verdoemenis. Beide hervormers betoogden krachtig tegen de leer dat Gods decreten gebaseerd zijn op Zijn voorkennis van de menselijke keuze. Voor hen bepaalde God de keuze van de mens vooraf; Hij voorzag niets dat Hij niet veroorzaakte.
Jacobus Arminius (1560-1609), de beroemde Nederlands-Gereformeerde theoloog, verzette zich krachtig tegen de leer van de eerdere hervormers over predestinatie.(9) Hij leerde dat God voorzag wie Christus zou ontvangen en wie niet. Elk individu heeft de macht gekregen om Christus te kiezen of te verwerpen. Degenen van wie God voorzag dat ze hun vrije keuze zouden uitoefenen door Christus te ontvangen als Heer en Redder, waren voorbestemd tot redding. Degenen van wie Hij voorzag dat ze Christus zouden verwerpen, waren voorbestemd tot eeuwige verwerping. God wil niet alle dingen die gebeuren. Hij had niets te maken met de oorsprong van het kwaad in het universum of in onze wereld, en Hij wil niet de zonden van mensen. Hij wil ook niet dat iemand verloren gaat. Zijn genade wordt gegeven aan hen die ervoor kiezen te geloven, en wordt onthouden aan hen die ervoor kiezen niet te geloven.
In oppositie tot de Arminianen besliste de Synode van Dordrecht, bijeengeroepen door de Nederlandse Hervormde Kerk in 1618-19, ten gunste van de calvinistische leer van de predestinatie, en de Arminianen werden vervolgens vervolgd.(10) De Engelse Westminster Assembly (1643-49), die de "Belijdenis" produceerde die officiële uitdrukking gaf aan het presbyteriaanse geloof, accepteerde ook de calvinistische predestinatie, maar zonder de leer dat Adams val door God was verordend.(11) Sindsdien is de calvinistische predestinatie in de een of andere vorm zeer invloedrijk geweest in veel protestantse kerken, ook al is het Arminianisme voor veel anderen acceptabeler.
God wil niet alles wat Hij voorziet
Als God wilde dat alles wat Hij voorzag zou gebeuren, zoals de hervormers leerden, zou Hij uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor al het kwaad in onze wereld. Het is waar dat Hij alles voorzag wat zou gebeuren. Hij verklaarde "het einde van het begin af en van oudsher dingen die nog niet gebeurd waren" (Jesaja 46:10). Maar Hij wilde of veroorzaakte niet de zonde, het lijden en de ellende van de mensheid.
Hoewel God altijd de vernietiging van de goddelozen aan het einde van de wereld heeft voorzien, is het nooit Zijn wil geweest dat ze verloren zouden gaan. Petrus schreef dat God "niet wil dat er iemand verloren gaat, maar dat iedereen tot bekering komt" (2 Petrus 3:9). Omdat onze wereld uiteindelijk door vuur vernietigd zal worden, spoort Petrus iedereen aan om "een leven van heiligheid en godsvrucht" te leiden (vers 11). Petrus was zo bezorgd dat de gelovigen aan wie hij schreef gered zouden worden bij de wederkomst, dat hij hen aanspoorde om op te passen dat ze niet in zonde zouden vervallen en uiteindelijk verloren zouden gaan (vers 17). Alleen God kon voorzien wie tot het einde toe trouw zou blijven en wie zou afvallen, maar Hij wilde niet dat iemand verloren zou gaan. Het punt is dat Gods voorkennis niet gelijk staat aan Zijn wil voor de mensheid.
Paulus benadrukte dezelfde boodschap. Gods plan is dat de hele mensheid gered zou worden. Hij "wil dat iedereen gered wordt en tot kennis van de waarheid komt" (1 Tim. 2:4). De Heer weet dat, omdat niet iedereen Christus als Redder en Heer zal kiezen, niet iedereen gered zal worden. Alleen zij die "die de overvloed van de genade en van de gave van de gerechtigheid ontvangen, in het leven regeren door de Ene, namelijk Jezus Christus" (Rom. 5:17, cursivering toegevoegd). Maar God wil dat iedereen ontvangt, en Hij doet alles wat een oneindig liefhebbende God kan doen om dat mogelijk te maken.
"Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend aan alle mensen" (Titus 2:11, KJV). Gods genade is niet alleen beschikbaar gesteld aan degenen die Hij voorbestemd heeft voor redding; het is direct beschikbaar voor iedereen. Zoals Jezus het zo mooi uitlegde: "God had de wereld zo lief" dat Hij plande dat "de wereld" gered zou worden door Christus (Johannes 3:16, 17). Zijn genade en liefde waren niet gereserveerd voor een selecte groep, terwijl de rest onaangeroerd en onbewogen bleef. God heeft geen favorieten met betrekking tot redding. Alle mensen zijn Zijn kinderen, en Hij wil ze allemaal redden.
Deze waarheid werd krachtig verkondigd door de profeet Ezechiël. De Israëlieten werden vanouds aangespoord om hun zonden af ​​te leggen en zich tot de Heer te wenden, juist omdat God "geen behagen heeft in de dood van hem die sterft" (Ezechiël 18:31, 32, KJV). Er is geen enkele suggestie in Ezechiël’s bespreking dat Gods wil met betrekking tot de mensheid vaststaat, waarbij de rechtvaardigen willekeurig worden gekozen en de goddelozen onherroepelijk worden afgewezen. Integendeel, de Heer smeekte Zijn volk op basis van Zijn bereidheid om hun zonden te vergeven en hen eeuwig leven te schenken als ze zich maar zouden bekeren. Ezechiël 33:11-16 leert dat als een rechtvaardig persoon zich van de Heer afkeert en weer in zonde leeft, hij verloren zal zijn. Maar de berouwvolle zondaar zal gered worden. God wilde absoluut niet dat sommigen verloren zouden gaan, omdat Hij voorzag dat het zo zou zijn. Ondanks Gods voorkennis van de uiteindelijke verdoemenis van de goddelozen (2 Thess. 1:7-10; Openb. 21:27), raakt Hij hun harten aan met oprechte smeekbeden. In feite voorzag en verheugde Hij zich dat sommige goddelozen zouden reageren op Zijn smeekbeden en uiteindelijk gered zouden worden.
Is het niet een vreselijke belediging voor de Godheid om te beweren, zoals zij die geloven in de voorbestemdheid doen, dat alles wat God voorziet Zijn wil voor de mensheid is? Wilde God dat Adam in zonde zou vallen, dat de mensheid vóór de Zondvloed in morele degradatie zou leven en uiteindelijk vernietigd zou worden, dat de inwoners van Sodom en Gomorra zo vernederd zouden worden dat Hij vuur en zwavel op hen zou moeten laten regenen, dat de Joden Christus' liefde zouden verwerpen en Hem aan genadeloze martelingen zouden onderwerpen, en dat de geschiedenis van onze wereld gevuld zou zijn met het verslag van haat, geweld, ziekte en dood? Om dat allemaal toe te schrijven aan de wil van God is extreem absurd! Zo'n doctrine drijft mensen weg van Christus omdat ze niet kunnen geloven dat een liefdevolle God zo'n kwaad zou willen.
Wat God voorziet dat er in de toekomst zal gebeuren, is vaak niet Zijn wil, maar de wil van Satan en van degenen die Christus verwerpen.
​
Christus stierf voor de hele mensheid, niet alleen voor de uitverkorenen
De predestinatie-aanhangers leren vaak dat Christus alleen stierf voor degenen die Hij had besloten te redden. Hij droeg hun schuld aan het kruis, maar niet de schuld van degenen die Hij had besloten te verdoemen. Dit is volkomen in strijd met de Bijbelse leer.
De geliefde apostel Johannes beweerde stellig dat Christus stierf voor de hele mensheid. "Hij is een verzoening voor onze zonden, en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden van de hele wereld" (1 Johannes 2:2). Johannes had de Doper horen verkondigen dat Christus "het Lam Gods is, dat de zonde van de wereld wegneemt" (Johannes 1:29; cursivering toegevoegd). Ook al kan God de schuld van degenen die Christus verwerpen niet definitief wegnemen, Zijn liefdevolle doel om Christus voor iedereen te laten sterven, was dat iedereen gered zou worden.
Paulus benadrukte dezelfde opwindende boodschap. Hij schreef dat omdat "één voor allen gestorven is, daarom zijn allen gestorven. En Hij is voor allen gestorven, opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem die voor hen gestorven en opgewekt is" (2 Kor. 5:14, 15). Met andere woorden, Christus stierf voor allen, in de hoop dat allen Hem zouden accepteren en gered zouden worden van de zonde. In deze zin "verzoende God in Christus de wereld met Zichzelf" (vers 19). Hij voorzag dat Hij niet in staat zou zijn om allen te redden, omdat niet allen Christus zouden accepteren en zich van hun zonden zouden bekeren (Openb. 2:21; 9:20, 21; 16:9, 11). Niettemin voorzag God iedereen van dezelfde prachtige kans door voor hun zonden te boeten en hen de mogelijkheid te geven om Christus als hun Plaatsvervanger te kiezen (zie 2 Kor. 5:20, 21).
Paulus kondigde aan dat Christus' offer rechtvaardiging beschikbaar maakte voor de hele mensheid (Rom. 5:18), zodat iedereen die bereid is om te ontvangen, leven kan hebben (vers 17). Verwerping van Christus is de grootste zonde, omdat Zijn oneindige liefde Hem ertoe bracht onze eeuwige straf te ondergaan op Golgotha. Als degenen die uiteindelijk verloren gaan aan het einde der tijden voor de rechterstoel van God staan ​​(Openbaring 20:11-15), kunnen ze nooit beweren dat Christus hen niet liefhad, niet voor hen stierf of rechtvaardiging voor hen beschikbaar stelde. Ze kunnen nooit beweren dat ze voorbestemd waren om verdoemd te worden en geen keuze hadden in de kwestie. Christus biedt Zichzelf aan als de Redder van de hele wereld (1 Johannes 4:14; Johannes 6:51; 12:47), niet als een onderscheidende rechter die, los van menselijke beslissingen, sommigen kiest voor het leven en de rest voor eeuwige vernietiging.
Prijs de Heer, alle klassen, rassen en nationaliteiten hebben een Redder van zonde en eeuwige dood. Wie u ook bent, Christus biedt u eeuwig leven aan. Alle voorzieningen zijn al getroffen zodat u gered kunt worden. Het enige waar de Heer op wacht, is uw aanvaarding van Zijn genade die vrijelijk wordt aangeboden.
Gods voorbestemming is gebaseerd op Zijn voorkennis van menselijke keuze
De Bijbel leert dat God eerst voorzag hoe mensen zouden beslissen; daarna bestemde Hij degenen waarvan Hij wist dat ze Christus zouden accepteren voor tot redding. God legde de mensheid geen willekeurige decreten op. Hij besloot niet dat sommigen gered zouden worden en anderen verloren zouden gaan, ongeacht hun persoonlijke keuze. En Hij maakte het niet onmogelijk voor sommigen om Zijn genade te verwerpen en net zo onmogelijk voor anderen om Zijn genade te accepteren.
Paulus leerde dat degenen die voorbestemd waren tot redding, degenen waren die God van tevoren kende. "Want hen die Hij van tevoren gekend heeft, heeft Hij er ook van tevoren toe bestemd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn" (Rom. 8:29; cursivering toegevoegd).(12) De verklaring betekent duidelijk dat goddelijke voorkennis van het individu vóór goddelijke voorbestemming kwam. Omdat God in de eeuwen vóór de schepping van onze wereld voorzag dat bepaalde mensen zich zouden onderwerpen aan Christus' liefdevolle autoriteit, bepaalde Hij vooraf dat Hij hen zou redden van de zonde, hen de ervaring van de wedergeboorte zou geven en hen zou bekleden met de glorie van Christus' karakter (vers 30). Dit zijn de "uitverkorenen" (vers 33). (13) Omdat zij gerechtvaardigd zijn door geloof, kan niemand een beschuldiging tegen hen inbrengen die enig gewicht bij God draagt. "Het is God die rechtvaardigt" (vers 33). De reden dat zij Gods uitverkorenen zijn, is precies dat zij door geloof hebben gereageerd op Zijn overtuiging en Zijn rechtvaardiging hebben ontvangen. God heeft hen voorbestemd tot redding omdat Hij hun geloofsreactie op Zijn liefde voorzag.
Petrus herhaalt Paulus' leer. Hij introduceerde zijn eerste brief door te schrijven: "Petrus, een apostel van Jezus Christus aan de uitverkoren (gekozen) ballingen van de verstrooiing van Pontus, Galatië, Cappadocië, Azië en Bithynië, overeenkomstig de voorkennis van God de Vader, door heiliging van de Geest, tot gehoorzaamheid en besprenkeling met het bloed van Jezus Christus" (1 Petrus 1:1, 2, cursivering toegevoegd).(14) De "uitverkoren (gekozen) ballingen" (vers 1) werden gekozen "overeenkomstig de voorkennis van God de Vader" (vers 2). God voorzag hun oprechte geloof (vers 7). Hij koos hen niet omdat Hij hun goede werken voorzag. Geloof is geen werk. God voorzag dat zij in hun hart zouden reageren op de trekkende, overtuigende bediening van de Heilige Geest. Op basis van deze voorkennis bestemde God hen voor heiligheid, geestelijke reiniging en gehoorzaamheid aan Jezus Christus.
In Romeinen, hoofdstuk 11, besprak Paulus Gods voorkennis van de beslissingen van Zijn volk. Toen Paulus schreef dat "God Zijn volk niet heeft verstoten dat Hij tevoren gekend heeft" (Rom. 11:2), bedoelde hij niet dat de hele natie Israël nog steeds Gods uitverkoren volk was. Dit is heel duidelijk uit de context. Degenen die God "vooraf gekend heeft" waren als de zevenduizend in de tijd van Elia die de knie niet voor Baäl gebogen hadden (vers 4). Zij waren het "overblijfsel overeenkomstig de verkiezing van genade" (vers 5, KJV). Ook al was de natie Israël over het algemeen blind, het uitverkoren overblijfsel had Gods zegen ontvangen (vers 7). Het grootste deel van Israël werd door God verworpen vanwege ongeloof (vers 20). Zij zouden opnieuw geaccepteerd worden, zoals de christelijke heidenen geaccepteerd werden, als zij in Christus zouden geloven (vers 23). Daarom waren de overblijfselen van Israël die door de Heer geaccepteerd werden, degenen die hun geloof hadden behouden. Zij waren uitverkoren of voorbestemd tot verlossing omdat God voorzag dat zij, in tegenstelling tot de meerderheid van hun mede-Israëlieten, Hem trouw zouden zijn. Gods voorbestemming dat het overblijfsel gered zou worden, was gebaseerd op Zijn voorkennis van hun geloof in Christus.
Efeze hoofdstuk 1, moet worden geïnterpreteerd in het licht van wat we al hebben ontdekt. ​​Paulus sprak zijn boodschap aan de Romeinen niet tegen door wat hij aan de Efeze schreef. De eerdere verzen van dit hoofdstuk worden vaak los van de latere verzen genomen. God koos Zijn volk "vóór de grondlegging der wereld" (vers 4). Zij waren voorbestemd om Zijn kinderen te zijn (vers 5). Maar deze verzen zeggen niet dat Gods keuze van Zijn volk vóór de schepping van de wereld gebaseerd was op Zijn puur willekeurige beslissing, los van Zijn voorkennis van hun geloof. Vers 11 herhaalt het punt dat christenen "voorbestemd waren naar het voornemen van Hem, die alle dingen werkt naar de raad van Zijn wil". Maar wat was Gods wil? Het volgende vers zegt het heel eenvoudig: "Opdat wij zouden zijn tot lof van Zijn heerlijkheid, wij, die al eerder op Christus gehoopt hadden" (vers 12, ). Het was Gods wil om hen die Hij voorzag dat ze op Christus zouden vertrouwen, heilig te maken.
De christenen in Efeze vertrouwden op Hem nadat ze de prediking van het Evangelie hadden gehoord (vers 13). Toen werden ze verzegeld door de Heilige Geest. Ze ontvingen de Heilige Geest alleen toen ze geloofden. Het was toen dat Gods voorbestemde wil in hun leven kon worden uitgevoerd. De passage zegt niet dat God hun geloof voorbestemde. Hij voorzag hun geloof en, met het oog daarop, voorbestemde Hij hen voor een eeuwige erfenis.
Efeze 1:19 spreekt over "de alles overtreffende grootheid van Zijn kracht voor ons die geloven." En het volgende hoofdstuk onderstreept het punt. "Want door genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit uzelf, maar uit de gave van God" (Efeze 2:8). Verlossing is een gave van Gods genade, maar moet door geloof worden ontvangen (vergelijk Rom. 5:17). Geloof verdient geen genade; het reageert erop en ontvangt het. Er is geen redding voor een individu tenzij hij ervoor kiest om Gods genade te ontvangen. God dringt Zijn genade niet zo krachtig aan ons op dat we het niet kunnen weerstaan ​​om het te ontvangen. Deze leer van Augustinus en de hervormers was onbijbels. We moeten ervoor kiezen om genade te ontvangen; en die keuze is geloof! Omdat God die keuze voorzag, heeft Hij ons voorbestemd tot redding.
Petrus schreef over Christus als "vooraf gekend vóór de grondlegging van de wereld, maar in de laatste tijden geopenbaard voor u" (1 Petrus 1:20; vergelijk 1 Korintiërs 2:2, 7, 8; Openbaring 13:8).(15) Sommige uitleggers hebben betoogd dat Christus niet in Zijn goddelijke missie had kunnen falen door ervoor te kiezen om te zondigen, omdat Hij voorbestemd was om te slagen. Deze interpretatie negeert de betekenis van de verleidingen waarmee Jezus werd geconfronteerd (Hebreeën 4:15). Tenzij er een mogelijkheid tot falen was, was er geen strijd, en het feit van Zijn overwinnende zondeloosheid zou geen betekenis hebben voor ons in onze strijd tegen de zonde. Petrus schreef ook dat Christus ons "voorbeeld is, zodat u in zijn voetstappen treedt" (1 Petrus 2:21). Christus overwon op dezelfde manier dat wij kunnen overwinnen (Openbaring 3:21). Ons wordt opgedragen om "te wandelen zoals Hij gewandeld heeft" (1 Johannes 2:6). Christus was "voor de grondlegging van de wereld gekend" (1 Petrus 1:20) in de zin dat God voorzag dat Hij er niet voor zou kiezen om te zondigen. God heeft niet voorbestemd dat Christus niet kon falen; Hij voorzag Zijn overwinning. Christus was voorbestemd om onze Redder te zijn omdat God voorzag dat Hij zou slagen in Zijn missie, dat Hij vanwege de diepte van Zijn liefde zou zegevieren.
God geeft iedereen de macht om Christus te kiezen
De predestinatie-aanhangers beweren dat de enigen die Christus kunnen kiezen de uitverkorenen zijn aan wie God onweerstaanbare genade heeft gegeven. Uiteindelijk worden ze gered omdat God hen kiest, niet omdat zij Hem kiezen. De rest van de mensheid heeft geen mogelijkheid om Christus en verlossing te kiezen.
Maar wat leert de Bijbel? De vele oproepen in het Oude Testament aan Gods volk om Hem te kiezen en hun zonden weg te doen, impliceren dat zij de macht hadden om te kiezen. De zegeningen en vloeken die God voor Israël legde, zouden zinloos zijn geweest als het volk niet de macht had om Hem te kiezen (Deut. 30:19; vergelijk hoofdstukken 28, 29). Jozua's bevel aan Israël, "Kies heden wie u zult dienen" (Jozua 24:15) zou volkomen irrelevant zijn geweest als zij de macht om te kiezen niet hadden gehad. Het volk koos God, Hij kwam in hun leven en zij hadden toen de macht om te gehoorzamen. Natuurlijk, Gods genade, in de vorm van goddelijke overtuiging, bracht in de eerste plaats hun keuze voort. Maar Zijn genade was voor iedereen beschikbaar omdat alle mensen werden uitgenodigd om te kiezen.
Het boek Spreuken herinnert ons eraan dat het niet kiezen van "de vreze [eerbied] voor de Heer" resulteert in afwijzing door God. Als we ons van God afkeren, Zijn raad en leiding in ons leven verwerpen, kunnen we niet verwachten dat Hij ons antwoordt in tijden van nood (Spr. 1:28-30). Maar als we Hem kiezen en in Zijn weg wandelen, zullen we gezegend worden. De wijze man voegde toe: "maar zij die naar mij luisteren, zullen veilig zijn en in alle rust leven, zonder angst voor rampen" (vers 33). Zo'n belofte zou zinloos zijn als de predestinatie-aanhangers gelijk hadden toen ze beweerden dat mensen niet in staat zijn om God te kiezen.
Jesaja verbrijzelt volledig het idee dat alleen de uitverkorenen door God worden geroepen. "Ik zal u voor het zwaard bestemmen, en u zult u allen ter slachting buigen; want toen Ik riep, hebt u niet geantwoord, toen Ik sprak, hebt u niet geluisterd, maar u hebt gedaan wat kwaad was in Mijn ogen, en hebt gekozen wat Mij niet behaagde" (Jes. 65:12). Gods genade bracht Hem ertoe deze mensen te roepen, maar zij kozen het kwaad in plaats van Gods wil. Zijn genade was geenszins onweerstaanbaar! Zij verzetten zich tegen Gods roeping, en Hij verwierp hen.
De Heer heeft ons door de apostel Paulus geleerd dat "de gerechtigheid Gods door het geloof in Jezus Christus" is "voor allen die geloven" (Rom. 3:22, cursivering toegevoegd). Wij hoeven niet in twijfel te blijven over hoeveel mensen deze gave wordt aangeboden, want Paulus voegt eraan toe: "Want er is geen onderscheid, omdat allen gezondigd hebben en de heerlijkheid Gods missen" (verzen 22, 23). De "allen" die gezondigd hebben, wordt zonder onderscheid de gave van Christus' gerechtigheid aangeboden als zij geloven en zich onderwerpen aan Zijn liefde. De passage betekent niets tenzij alle zondaars de mogelijkheid hebben om te kiezen om in Christus te geloven.
Vóór zijn bekering had Paulus de mogelijkheid om te kiezen wat goed was, maar niet de mogelijkheid om de juiste keuzes die hij had gemaakt in daden om te zetten (ROM 7:18). Alleen toen hij Christus uitnodigde om in zijn hart te komen, was hij in staat om een ​​overwinnaar te zijn (ROM 7:24, 25). Toen hij de rechtvaardige aanwezigheid van Christus koos door de aanwezigheid van de Heilige Geest in zijn hart, had hij geestelijke kracht en overwinning over de zonde (ROM 8:9-14).
Jezus zei dat Hij na Zijn dood "alle mensen" tot Zichzelf zou trekken (Johannes 12:32). Jezus zei ook: "Niemand kan tot Mij komen, tenzij getrokken door de Vader die Mij gezonden heeft" (Johannes 6:44). Maar Hij trekt allen tot Zichzelf! Dat is zo, dus hebben allen de mogelijkheid om tot Hem te komen door hun eigen keuze. Dat is waarom Jezus' zeer troostende uitnodiging aan de belaste zielen van de hele mensheid wordt gegeven (Mattheüs 11:28-30).
Johannes de Doper getuigde "dat allen door Hem zouden geloven" (Johannes 1:7). Jezus is "het ware licht, dat iedereen verlicht" (vers 9). Degenen die op het licht reageren, krijgen "macht om kinderen van God te worden" (Johannes 1:12). Jesaja had dezelfde waarheid gepresenteerd. Hij breidde Gods liefdevolle uitnodiging uit naar iedereen. "Keer u tot Mij en word gered, alle einden der aarde!" (Jesaja 45:22).
Het is niet de wil van Christus dat alleen een uitverkoren groep willekeurig gekozen mensen in Hem zou geloven. Hij wil dat de hele wereld gelooft, want Hij zegt: "Laat ieder die wil het water des levens als een geschenk nemen" (Openbaring 22:17). Jezus bad: "... zodat de wereld mag geloven dat U Mij gezonden hebt" (Johannes 17:21; vergelijk vers 23). Zijn gebed impliceert dat de hele wereld het vermogen heeft om te geloven.
Eens geredde gelovigen kunnen afvallen en verloren gaan
De waarschuwing staat overal in de Bijbel dat het mogelijk is voor gelovigen om afvallig te worden en verloren te gaan. Daarom worden we voortdurend aangespoord om te waken, te bidden, het Woord te bestuderen en ons dagelijks over te geven aan de liefdevolle wil van Christus.
Wat bedoelde Paulus toen hij zei dat hij zijn gevallen zelf tot onderwerping bracht, opdat hij, na tot anderen gepredikt te hebben niet zelf een "verworpene" zou worden (1 Kor. 9:27, KJV)? Wat is een verworpene? Het Griekse woord is adokimos. Het betekent "de test niet doorstaan... ongekwalificeerd, waardeloos, laag."(16) Het is het woord dat wordt gebruikt in 2 Korintiërs 13:5: "Weet gij niet, dat Jezus Christus in u is, tenzij gij verworpen zijt?" (KJV; cursivering toegevoegd). Mensen die de aanwezigheid van Christus in hun hart hebben verloren, zijn verworpenen. Hetzelfde woord wordt gebruikt in Titus 1:16: "Zij belijden, dat zij God kennen, maar zij verloochenen Hem met hun werken, zijnde verfoeilijk en ongehoorzaam en tot alle goed werk verwerpelijk" (SV; cursivering toegevoegd). Dit is het soort persoon dat Paulus niet wilde worden. Hij wist dat het een zeer reële mogelijkheid was als hij zijn gevallen natuur niet onder de controle van de Heilige Geest hield door dagelijks zijn wil over te geven aan Christus' liefdevolle autoriteit.
Hebreeën 6:4-6 betekent niet dat er geen hoop is voor afvalligen. Het betekent dat afvalligen niet opnieuw tot bekering kunnen worden vernieuwd "terwijl (zolang) zij voor zichzelf de Zoon van God kruisigen en Hem aan openbare schande blootstellen."(17) Het relevante punt voor onze studie is dat mensen die "eens verlicht zijn geweest, en de hemelse gave hebben gesmaakt, en deel hebben gehad aan de Heilige Geest, en de goedheid van het woord van God en de krachten van de komende eeuw hebben gesmaakt" kunnen afvallen en verloren kunnen gaan. Tenzij zij ophouden Christus te kruisigen door een leven van zonde, kunnen zij niet opnieuw tot bekering worden vernieuwd en gered worden. Eenmaal gered kunnen mensen verloren gaan in zonde, en afvalligen kunnen alleen gered worden als zij zich bekeren door Jezus als Heer van hun leven te accepteren.
Hebreeën 10:23-38 maakt een soortgelijk punt. Wij worden geïnstrueerd om vast te houden aan ons geloof "zonder te wankelen" (vers 23), want als wij wankelen en ervoor kiezen om weer in zonde te leven, is er niets meer dat de Heer voor ons kan doen. "Want indien wij willens en wetens in de zonde volharden, nadat wij de kennis der waarheid ontvangen hebben, blijft er geen offer voor de zonden meer over, maar een vreselijk vooruitzicht op het oordeel en een vuurgloed, die de tegenstanders zal verteren" (verzen 26, 27). Tegen het einde van het hoofdstuk komt de zeer duidelijke verklaring: "Mijn rechtvaardige zal uit het geloof leven; Mijn ziel heeft geen welbehagen in iemand, die onttrekt" (vers 38). Zulke mensen die terugkeren tot een leven van zonde "zijn verloren" (NRSV); zij "trekken zich terug tot het verderf" (SV). Dan is het heel goed mogelijk dat een ooit geredde ziel afvalt en verloren gaat door Christus' herhaalde toenaderingen van liefde af te wijzen.
Petrus, die wist wat vallen inhoudt, waarschuwde wedergeboren gelovigen voor het gevaar om te vervallen in een leven van zonde. "Want indien zij, na de verontreinigingen van de wereld ontvlucht te zijn door de kennis van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus, er weer in verstrikt raken en overmeesterd worden, is hun laatste toestand erger geworden dan de eerste. Want het zou beter voor hen zijn geweest, dat zij de weg der gerechtigheid niet gekend hadden, dan dat zij, na die gekend te hebben, zich afkeerden van het heilige gebod, dat hun overgeleverd was. Hun is overkomen overeenkomstig het ware spreekwoord: 'De hond keert terug naar zijn eigen uitbraaksel' en: 'De zeug wordt gewassen om zich in de modder te wentelen'" (2 Petrus 2:20-22). Vandaar de instructie: "U dan, geliefden, nu u gewaarschuwd bent, wees op uw hoede dat u niet meegesleept wordt door de dwaling der wettelozen en uw eigen vastigheid verliest" (2 Petrus 3:17). Door afhankelijkheid van Christus kunnen we voortdurend "groeien in de genade en kennis van onze Heer en Heiland Jezus Christus" (vers 18).
In de gelijkenis van de zaaier sprak Jezus over wat zaad dat op rotsachtige grond viel. Hij illustreerde het geval van hen die "in een tijd van beproeving afvallen" (Lukas 8:13) omdat ze geen oprechte relatie met Christus hebben.
De trouwe dienaar van Christus die zich afkeert van zijn trouw en terugkeert naar een leven van zonde, zal voor eeuwig worden afgewezen, tenzij hij berouw toont. "De heer van die slaaf zal komen op een dag dat hij hem niet verwacht en op een uur dat hij niet weet, en hij zal hem in stukken snijden en hem bij de ontrouwen leggen" (Lukas 12:46).
Jezus' gelijkenis van de niet-vergevings-gezinde dienaar (Mattheüs 18:23-35) illustreert het feit dat wanneer God onze zonden vergeeft, hij verwacht dat wij anderen vergeven. Als we weigeren te vergeven, zal Hij Zijn vergeving van onze zonden intrekken. De onvergeeflijke schuldenaar werd zwaar gestraft. "Zo zal ook mijn hemelse Vader ieder van u doen, indien gij uw broeder of zuster niet van harte vergeeft" (vers 35).
Ezechiël 33:13, 18 stelt specifiek dat de Heer mensen die Hem ooit kenden, zal verwerpen en ter dood zal brengen, indien zij zich afkeren van een leven van rechtvaardigheid.
De Bijbel voorspelt dat tegen het einde van de wereldgeschiedenis "sommigen het geloof zullen verloochenen, doordat zij zich richten op misleidende geesten en leringen van demonen" (1 Tim. 4:1). Sommige voormalige gelovigen zullen verloren gaan "omdat zij hun eerste geloof hebben verworpen" (1 Tim. 5:12). Dit is precies de boodschap van Openbaring 2:4, 5. Gelovigen die hun eerste liefde hebben verloren en in zonde zijn gevallen, hebben God verworpen. Met tranen van verdriet keert God zich af, zowel verworpen als terneergeslagen.
Koning Saul was ooit vervuld met de Geest van God (1 Sam. 10:6, 9). Maar hij viel in zonde, weigerde zich te bekeren en stierf door zelfmoord (1 Sam. 31:4). Zijn ervaring bewijst onomstotelijk dat eens geredde gelovigen kunnen afvallen en verloren kunnen gaan. Afvallige gelovigen worden niet altijd hersteld in hun vroegere positie van gunst bij God. Alleen als ze opnieuw reageren op Christus' liefde, zich tot Hem wenden voor vergeving en geestelijke kracht, kunnen ze opnieuw redding hebben.
De betekenis van Romeinen 9
Zij die de leer van de predestinatie aanhangen, gebruiken dit hoofdstuk in een poging hun visie te vestigen dat, los van enige menselijke keuze, God heeft bepaald wie genade zou hebben en wie verloren zou gaan. Is dit wat het hoofdstuk werkelijk leert?
Wat wordt er bedoeld met de uitspraak van de Heer: "Het is door Isaak dat er nakomelingen voor u genoemd zullen worden" (ROM. 9:7, NBV; Gen. 21:12). Toen de Heer aldus tot Abraham sprak, bedoelde Hij niet dat Hij Isaak had uitgekozen voor redding en Ismaël voor verdoemenis. Hij bedoelde dat Hij Isaak had uitgekozen als de vader van het uitverkoren volk en de voorvader van de Messias. God beloofde ook een volk te maken van Ismaëls nakomelingen, en Hij zorgde op wonderbaarlijke wijze voor Hagar en Ismaël (Gen. 21:13-20). Maar Sara was Abrahams ware vrouw, en Isaaks geboorte toen Abraham honderd jaar oud was en Sara negentig was, was een wonder. Daarom stond de Heer erop dat Isaak degene zou zijn die het geboorterecht zou krijgen, waardoor hij de patriarch van het uitverkoren volk werd. Abraham had gebeden dat Ismaël degene zou zijn die door God werd uitgekozen om Zijn speciale beloften te erven, maar de Heer verklaarde anders (Gen. 17:17-21). Toch verzekerde de Heer Abraham dat Hij speciale voorzieningen zou treffen voor Ismaël (Gen. 17:20) - een belofte die Hij hield.
Het punt is dat Paulus' gebruik van dit verhaal in Romeinen 9 niet bedoeld was om vast te stellen dat Isaak voorbestemd was om gered te worden en Ismaël om verdoemd te worden. Omdat Isaak een kind van belofte was, op wonderbaarlijke wijze verwekt op een manier die volkomen in strijd was met de normale fysieke mogelijkheden, wordt hij in de Schrift gebruikt als een symbool van redding door geloof. God beloofde Isaak aan Abraham en Sara, zij vertrouwden Hem onvoorwaardelijk en God vervulde de belofte. Daarom wordt Isaak door Paulus gebruikt als een analogie van degenen die vertrouwen op geloof in Christus voor redding. Veel Joden probeerden redding te verdienen door hun werken, zoals Abraham had geprobeerd Gods belofte van een zoon te vervullen door Hagar in plaats van Sara te nemen. Daarom gebruikt Paulus Ismaël, het kind van menselijke werken, als een illustratie van degenen die afhankelijk zijn van werken voor redding (vergelijk Gal. 4:22-24, 29-31). Een overblijfsel van de Joden, evenals de heidense christenen, accepteerden redding door geloof in Christus. Het zijn dezen die Paulus vertegenwoordigt door zijn verwijzing naar Isaak (vergelijk Gal. 4:27, 28; 3:28, 29).
Paulus gebruikt een tweede illustratie om redding door geloof/genade uit te leggen in contrast met redding door werken. Jakob wordt, net als Isaak, gebruikt als het symbool van degenen die gered worden door genade, niet door hun eigen werken. En Esau is het symbool van degenen die door God worden verworpen. Paulus' punt is niet dat God willekeurig redding aan Jakob gaf en het aan Esau ontzegde. De uitspraak aan Rebekka bij de geboorte van de jongens, "de oudste zal de jongste dienen" (Gen. 25:23), betekende dat God Jakob had uitgekozen om het geestelijke geboorterecht te hebben en de patriarch van de familie te zijn. Beide broers zouden schuldig zijn aan ernstige zonden (zie Gen. 25:27-34; 27:1-41). Jakob bekeerde zich en aanvaardde in geloof Gods redding, maar Esau bleef volharden in zijn rebelse levenswijze. Jakob werd niet door God uitgekozen vanwege zijn toekomstige goede werken, maar omdat de Heer voorzag (ROM. 8:29) dat hij een oprechte gelovige zou zijn die de vrije gave van genade zou ontvangen. Esau werd afgewezen omdat God voorzag dat hij er niet voor zou kiezen om goddelijke reddende genade te ontvangen. God bood beide mannen redding aan (vergelijk Jes. 45:22); de een reageerde op de uitnodiging, de ander niet.
De passage leert niet dat Gods voorverkiezing van Jakob onafhankelijk was van Jakobs keuze van genade; het leert dat Gods voorbestemming onafhankelijk was van Jakobs goede werken (vers 11). Geloof is geen werk dat ons redt; het is een reactie op goddelijke genade. We worden niet gered door onze eigen wil (vers 16), maar door Gods genade. Toch moeten we willen Zijn reddende genade ontvangen (vergelijk Rom. 5:17). Esau had hetzelfde kunnen doen als Jakob, maar hij koos ervoor dat niet te doen. God "haatte" hem niet (vers 13) in de moderne betekenis van het woord. Het Griekse woord (miseo) wordt soms in het Nieuwe Testament gebruikt in de betekenis van "minder liefhebben" of "opzij zetten" (zie Luk. 14:26; Joh. 12:25; Mat. 6:24; vergelijk Mal. 1:2-4).
De verwijzing naar Farao (ROM 9:17-21) wordt door sommigen geïnterpreteerd als dat God opzettelijk Farao's hart verhardde omdat hij voorbestemd was om verloren te gaan. Onze studie heeft onthuld dat degenen aan wie de Heere genade schenkt (vers 18) degenen zijn die in Hem geloven. Farao koos ervoor om Gods waarschuwingen te trotseren. Hij weigerde God te geloven of Zijn liefdevolle autoriteit te erkennen. Zeker, er wordt vaak van God gezegd dat Hij Farao's hart heeft verhard (Exod. 4:21; 7:3; 8:15 etc.), maar van Farao wordt ook gezegd dat hij zijn eigen hart heeft verhard (Exod. 8:32; 9:34; 1 Sam. 6:6). De paradox wordt verklaard door twee feiten: (1) In de Schrift wordt vaak gezegd dat God veroorzaakt wat Hij toestaat, ook al is de echte oorzaak de duivel; (2) Gods liefdevolle oproepen zullen het ene hart verzachten en het andere steeds meer verharden omdat de een ervoor zal kiezen om ze te accepteren en de ander niet. Afgewezen oproepen tot bekering leiden tot een diepere vervreemding van de Heer.
Romeinen 9:17 citeert Exodus 9:16. God zei dat hij Farao had verwekt, "om u mijn macht te tonen en mijn naam te laten weerklinken op de hele aarde." In de context is Gods uitspraak onderdeel van Zijn berisping voor Farao's hardnekkige onwil om te reageren op Zijn oproepen. De Heer voegde toe: "U verheft uzelf nog steeds tegen mijn volk en laat hen niet gaan" (vers 17). Even later gaf Farao toe dat God rechtvaardig is en dat hij en zijn volk hadden gezondigd (vers 27). Het goddelijke doel zou zijn vervuld, hoe Farao ook had gereageerd op Gods oproepen. Als Farao positief had gereageerd, zou Gods naam zeker op aarde zijn verheven. Toen Farao ervoor koos om God af te wijzen, scheidde hij zichzelf af van de bron van het leven en werd vernietigd. De naam van de Heer werd verheven vanwege Zijn wonderbaarlijke bevrijding van Zijn volk uit de macht van Farao. Er is echter geen suggestie dat Farao, omdat hij voorbestemd was om verloren te gaan, geen andere keuze had dan negatief te reageren op Gods oproepen. God wil aan allen genade schenken maar zij die volharden in ongeloof wijst Hij af. Het vat dat gemaakt is voor eer (vers 21) is degene die ervoor kiest om te geloven; het vat dat gemaakt is voor oneer is degene die ervoor kiest om niet te geloven.
Degenen die gekozen zijn voor toorn (ROM 9:22) zijn degenen die, net als de oude Israëlieten, gerechtigheid zochten door werken in plaats van door geloof (verzen 31-33). Degenen die gekozen zijn voor genade zijn degenen die, net als de christelijke heidenen, gerechtigheid bereikten door geloof (ROM 9:30). Verzen 30-33 bevatten de essentie van het hele hoofdstuk. De uitverkorenen zijn degenen die geloof hebben in Christus; de verdoemden zijn degenen die geen geloof hebben.
Romeinen 9 moet worden geïnterpreteerd in het licht van de algemene leer van de Schrift over de kwestie van menselijke keuze en goddelijke voorbestemming. De boodschap in de hele Bijbel is dat God hoopte dat iedereen Zijn liefde zou accepteren, maar in verdriet enkel hen voorbestemde tot redding waarvan Hij voorzag dat ze Hem zouden aanvaarden. Hij heeft licht en kracht gegeven aan elke mens om te kiezen.
Heb je Christus gekozen als je Heer van je leven? Er is vergeving, kracht om te worden zoals Jezus en eeuwig leven met Christus beschikbaar voor jou als je Hem ontvangt als Redder en Heer.
​
Tekstverwijzingen
1. Zie Loraine Boettner, The Reformed Doctrine of Predestination (Nutley, New Jersey: Presbyterian and Reformed Publishing Company, 1932, 1968). Boettner stelt de calvinistische leer van predestinatie duidelijk. Hij presenteert de vijf punten van het calvinisme: totale onmacht, onvoorwaardelijke verkiezing, beperkte verzoening, doeltreffende genade, de volharding van de heiligen. Zijn verdediging van de leer is niet overtuigend omdat deze exegetisch onjuist is.
2. Randolph O. Yeager, The Renaissance New Testament, 18 delen. (Gretna, Louisiana: Pelican, 1983), 11: 200. Hoewel Yeagers enorme bijdrage van het analyseren van elk woord in het Griekse Nieuwe Testament zeer waardevol is voor de student, zou zijn calvinistische theologie kritisch onderzocht moeten worden op basis van de algehele leer van de Schrift.
3. Zie Justo L. Gonzalez, A History of Christian Thought, 3 delen (Nashville, Tennessee: Abingdon Press, 1971), 2:44-47; Reinhold Seeburg, The History of Doctrines, 3 delen (Grand Rapids, Michigan: Baker, 1895, 1977), 1:350-353; G. W. H. Lampe, "Christian Theology in the Patristic Period," in A History of Christian Doctrine, red. Hubert Cunliffe-Jones (Edinburgh: T. & T. Clark, 1978), p. 167; Bernhard Lohse, A Short History of Christian Doctrine (Philadelphia: Fortress Press, 1966), pp. 116, 117.
4. Luther's Works, red. Helmut T. Lehmann, 55 delen. (Philadelphia: Fortress Press, 1972), 33: 37, 38.
5. Ibid., 33:180, 181.
6. Ibid., 33:293.
7. Johannes Calvijn, Institutie of the Christian Religion, vert. Henry Beveridge (Grand Rapids, Michigan: Eerdmans, 1559, 1962), III. XXI.7.
8. Ibid., III.XXIII.7.
9. De geschriften van James Arminius, vert. James Nichols en W. R. Bagnall, 3 delen. (Grand Rapids, Michigan: Baker, 1977), I:447-449; II:483-485.
10. The Oxford Dictionary of the Christian Church, 1958 ed., s.v. "Dort, Synode van."
11. Ibid., s.v. "Westminster Assembly" en "Westminster Confession."
12. Het werkwoord "te voren gekend" vertaalt het Griekse proegno, wat de 3e persoon, enkelvoud, aorist, actief, indicatief is van proginosko, wat betekent "vooraf weten, van tevoren, voorkennis hebben (van) . . . iets."--William F. Arndt en F. Wilbur Gingrich, A Greek-English Lexicon of the New Testament and Other Early Christian Literature, editie 1957, s.v. proginosko. Het werkwoord "voorbestemd" vertaalt het Griekse proorisen, wat de 3e persoon, enkelvoud, aorist, indicatief, actief is van proorizo, wat betekent "vooraf beslissen over, voorbestemmen . . . iemand."--Arndt en Gingrich, s.v. proorizo.
13. Het Griekse bijvoeglijk naamwoord eklektos betekent "gekozen, geselecteerd... keuze, uitstekend."--Arndt en Gingrich, s.v. eklektos. Het corresponderende zelfstandig naamwoord is ekloge, wat betekent "selectie, verkiezing... kiezen... dat wat gekozen of geselecteerd is."--Ibid., s.v. Het corresponderende werkwoord is eklegomai, wat betekent "kiezen, selecteren... iemand (iets) voor zichzelf kiezen."--Ibid., s.v.
14. Mijn vertaling. De "uitverkorenen," "de uitverkorenen" (eklektois) werden gekozen "volgens de voorkennis (prognosin) van God de Vader." Ze werden niet willekeurig geselecteerd, los van enige goddelijke voorkennis van hun geloof. Petrus spreekt over "de echtheid" van hun geloof (1 Petrus 1:7). God heeft hen niet uitgekozen omdat Hij hun goede werken voorzag. Geloof is geen werk. Hij voorzag hun hartreactie op de overtuigende, trekkende bediening van de Heilige Geest. Op deze basis werden zij uitgekozen voor "heiliging door de Geest, voor gehoorzaamheid" en de reiniging die voortvloeit uit het offer van Jezus Christus.
15. Mijn vertaling. Het Grieks luidt: proegnosmenou men pro kataboles kosmou. Proegnosmenou is het voltooide, passieve, deelwoord van proginosko, wat betekent "vooraf weten, van tevoren, voorkennis hebben. . . ."--Arndt en Gingrich, s.v.
16. Arndt en Gingrich, s.v. adokimos.
17. Mijn vertaling. In Hebreeën 6:6 worden twee tegenwoordige deelwoorden gebruikt: anastaurountas . . . paradeigmatizontas. "Terwijl (zolang, omdat) ze Hem kruisigen . . . en Hem in minachting houden (Hem blootstellen aan publieke schande)."
© Copyright 1997 door Erwin R. Gane, Alle rechten voorbehouden. Dit document mag vrij worden verspreid via de volgende middelen - E-mail (inclusief listservers), Usenet en World Wide Web Het mag niet worden gereproduceerd voor winst, inclusief, maar niet beperkt tot, CD-ROM's, boeken en/of andere commerciële outlets zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
Heeft God onze redding voorbestemd?