
Wat de Bijbel zegt
Jezus Christus
Hem kennen
Herinnert u zich nog het probleem dat zich stelde in de vorige lezing betreffende de wet van God? We leerden dat Gods wet, uitgedrukt in de tien geboden, de eeuwige morele standaard is die ons bekend maakt wat goed is en kwaad. Wie deze wet overtreedt of doet wat de wet als kwaad aanduidt, die zondigt. 1 Johannes 3:4 “Ieder die de zonde doet, doet ook de wetteloosheid; want de zonde is de wetteloosheid.” Wie wetteloos is houdt zich niet aan de wet en wordt daarom een zondaar genoemd. We zouden niet weten wat zonde is, of wat kwaad is indien er geen wet zou zijn. We zouden ook niet weten dat we zondaars zijn.
Wie een wet overtreedt die staat veroordeeld tegenover de wet. Elke wet heeft zijn eigen strafmaat. Wie de wet van God overtreedt, verliest het recht op eeuwig leven want gehoorzaamheid aan de wet is de voorwaarde voor het eeuwig leven. In vorige lezing hoorden we twee mensen de vraag stellen: "Jezus wat moet ik doen om het eeuwig leven te bekomen? Telkens zei Jezus hen dat ze zich moesten houden aan de wet en door het verwijzen naar enkele geboden van die wet weten we dat het gaat over de tien geboden.
Door de wet te overtreden voldoen we niet meer aan de voorwaarde voor het eeuwig leven. We kunnen onze schuld niet betalen en ontbreken het vermogen om te gehoorzamen. We kunnen onmogelijk tegemoet komen aan wat de wet van ons eist. Terecht dan dat de apostel Paulus zegt: “Ik ellendig mens wie zal mij verlossen.” Gelukkig voor ons geeft Paulus ook het antwoord in Romeinen 7:25 “Ik dank God, door Jezus Christus, onze Heere.”
Omdat de wet laat blijken dat we zondaars zijn en onze pogingen om onszelf in overeenstemming te brengen met de wet niets op brengen, leidt ze ons tot Hem die ons uit deze wanhopige toestand kan bevrijden. Daarom zegt de Bijbel ook over de wet in Galaten 3:24 “Zo is dan de wet onze leermeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof gerechtvaardigd zouden worden.”
De Bijbel brengt Jezus Christus naar voor als de Enige die er kan voor zorgen dat de voorwaarde voor het ontvangen van eeuwig leven vervuld wordt. Het is dan ook vanzelfsprekend dat het
belangrijkste doel in ons leven moet zijn Hem te kennen. Johannes 17:3 “En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Die U gezonden hebt.”
Eeuwig leven is in het kennen van Jezus, wie Hij is en wat Hij doet.
Gods raadsbesluit
Wat Christus voor ons zou doen om ons eeuwig leven te geven, werd, voor alles er was, vastgelegd in wat de Bijbel het raadsbesluit van God noemt. Een raadsbesluit is een besluit dat tot stand komt door overleg. Het raadsbesluit van God is het resultaat van een overleg tussen de Vader en de Zoon. Dit besluit zegt dat de Zoon van God ons probleem met de wet zal oplossen door de eis van de wet voor ons te vervullen. Hij zal onze schuld betalen, ons Zijn gehoorzaamheid toerekenen en Hij zal ervoor zorgen dat we terug het vermogen hebben om zelf de wet te gehoorzamen. Paulus getuigt van de waarachtigheid van dat tweede wanneer hij schrijft in Filippenzen 4:13 “Alle dingen kan ik aan door Christus, Die mij kracht geeft.”
De apostel Petrus spreekt over dit raadsbesluit in Handelingen 2:23 “deze Jezus, Die overeenkomstig het vastgestelde raadsbesluit en de voorkennis van God overgegeven is, hebt u gevangengenomen en door de handen van onrechtvaardigen aan het kruis gespijkerd en gedood.” Verder zegt hij in Handelingen 4:27-28 “Want, in waarheid, tegen Uw heilig Kind Jezus, Die U gezalfd hebt, zijn Herodes en Pontius Pilatus samen met de heidenen en de volken van Israël bijeengekomen, om alles te doen wat Uw hand en Uw raadsbesluit van tevoren bepaald had dat er gebeuren zou.” (Zie ook Efeze 1:4,5; 10,11)
De Bijbel geeft aan dat dit raadsbesluit waarin de dood van Christus werd vastgelegd, plaatsvond voor de schepping van de wereld. De Schrift spreekt over Christus als het “Lam geslacht voor de grondlegging der wereld.” (2 Tim 1:9-11). En in 1 Petrus 1:19, 20 “met het kostbaar bloed van Christus, als van een smetteloos en onbevlekt Lam. Hij is wel van tevoren gekend, vóór de grondlegging van de wereld, maar in de laatste tijden geopenbaard omwille van u.”
De uitdrukking “het Lam geslacht voor de grondlegging van de wereld” houdt meer in dan enkel een verwijzing naar het raadsbesluit. Het is een aanduiding voor het feit dat Christus vanaf het begin de last van de zonde voor ons heeft gedragen. In deze uitdrukking ligt een pijn die we nauwelijks kunnen beseffen. Ellen White in het boek karaktervorming schreef het volgende:
“Het kruis is een openbaring aan onze verdoofde zintuigen van de pijn, die de zonde, vanaf haar begin, in het hart van God heeft gebracht. Elke afwijking van het recht, elke wrede daad, elk menselijk falen om te leven naar Zijn wil, berokkend Hem verdriet. Toen rampen over Israël kwamen als gevolg van hun opstandigheid tegen God en zij onderworpen werden door hun vijanden die hen met wreedheid behandelden en soms ter dood brachten, wordt er gezegd in Richteren 10:16 “Toen kon Zijn ziel de moeite van Israël niet langer verdragen.” Hij kon hun ellende niet verder aan zien. En in Jesaja 63:9 “In al hun benauwdheid was Hij benauwd; de Engel van Zijn aangezicht (Christus) heeft hen verlost. Door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Híj hen bevrijd; Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van weleer.– {Ed 263.1}
De woorden: “dat Hij hen door Zijn genade heeft bevrijd,” tonen dat het raadsbesluit reeds in werking was in het Oude Testament. Hoewel het bloed van Jezus pas gevloeid heeft aan het kruis was het omwille van het raadsbesluit reeds van kracht vanaf de zondeval van de mens. Het zegt ons dat de mens nooit anders dan door genade is verlost. En deze genade komt tot ons door Jezus Christus. Zo lezen we in Handelingen 15:11 "Maar wij geloven door de genade van de Heere Jezus Christus op dezelfde wijze zalig te worden (verlost te worden van schuld en krachteloosheid) als ook zij (de gelovigen uit het OT). Nooit is een mens op een ander manier verlost van de zonde dan door het evangelie dat bestond vanaf de grondlegging van de wereld.
Christus het Woord
Johannes de evangelist spreekt over Christus als het Woord van God. We lezen dit in
Johannes 1:1-3 “In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in het begin bij God. Alle dingen zijn door het Woord gemaakt, en zonder dit Woord is geen ding gemaakt dat gemaakt is. In het Woord was het leven en het leven was het licht van de mensen.”
Hoe weten wij dat het hier over Christus gaat, dat Hij het Woord is? Wel even verder zegt Johannes in Johannes 1:14 “En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond.”
Wat betekent het dat het woord bij God was en God was? Het kan enkel betekenen dat Christus deel uitmaakt van de Godheid. Hij draagt in Zich alle kwaliteiten van de Godheid zoals eeuwig bestaan en het hebben van leven in zichzelf. Hij die het leven in zichzelf heeft kan leven geven. Daarom zegt Johannes: “in het woord was leven.”
Wanneer sommige mensen lezen in de Bijbel dat Christus de eniggeborene, en eerstgeborene Zoon van God wordt genoemd menen zij daaruit te mogen besluiten dat Christus een begin heeft of dat Hij ontstaan is uit de Vader. We vinden deze teksten terug in Johannes 3:16 “Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.” En Kolossenzen 1:15 “Hij is het Beeld van de onzichtbare God, de Eerstgeborene van heel de schepping.” Hoe moeten we die schijnbare tegenstelling oplossen?
De Bijbel,spreekt zichzelf niet tegen. We moeten deze twee teksten onderwerpen aan de duidelijke tekst die we net hebben gelezen in Johannes 1. Deze zegt ons dat het Woord Christus, God is en daarom eeuwig en in zichzelf bestaand. Hij is. Dat is precies wat Christus over Zichzelf ook zegt in Johannes 8:58 “Ik ben” en in Johannes 10:28 “En Ik geef hun eeuwig leven” Wie alleen kan eeuwig leven geven? Alleen Hij die het zelf bezit.
Als Christus zoals de Bijbel duidelijk maakt eeuwig en in zichzelf bestaand is dan kan de betekenis van eniggeboren niet zijn dat Hij ergens een begin heeft of dat Hij het leven van iemand anders ontvangt. Wat is dan wel de betekenis?
Het woord eniggeboren is een vertaling van het Griekse woord monogenes. Mono betekent enig en genes soort. Monogenes dan betekent enig in zijn soort of uniek, er is niemand als hem Hij is onvervangbaar.
Wanneer naar Christus wordt verwezen als naar “de eerstgeborene” moet ook dit in het licht gesteld worden van Zijn eeuwigheid. Het kan niet betekenen dat Hij geboren is of geschapen werd.
Het betekent hier dat uit Hem, alles is voortgekomen Hij is de oorsprong van alles zoals we vinden in Kolossenzen 1:18 “En Hij is het hoofd van het lichaam, namelijk van de gemeente, Hij, Die het begin is, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in allen de Eerste zou zijn.”
De verwijzing naar Christus als de Zoon van God moeten we ook in het licht stellen van wat we net gezegd hebben. Het begrip Zoon kan hier niet verwijzen naar een nakomeling uit een geslachtsgemeenschap. In de Bijbel betekent zoon onderandere, 'behorende tot'.
Wanneer we dan lezen dat iemand de Zoon van God is dan betekent dit dat Hij tot de Godheid behoort. Hij maakt deel uit van de Godheid.
We vinden deze betekenis van het woord zoon als 'behorende tot', terug in
Mattheüs 13:38 “De akker is de wereld, het goede zaad zijn de kinderen (uihos:zoon) van (behorende tot) het Koninkrijk en het onkruid zijn de kinderen (uihos:zoon) van (behorende tot) de boze.” Kinderen wordt hier gebruikt als vertaling van het Grieks uihos wat zoon betekent. De kinderen of zonen zijn zijn die behoren tot het koninkrijk of de boze.
Christus wordt ook genoemd de Zoon des mensen. Hier geldt hetzelfde als bij de Zoon van God. Zoon des mensen duidt er op dat Hij behoort tot de mensen. Zoals Johannes zegt in Johannes 1:14 “En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond.”
Christus draagt in zich twee naturen: de natuur van God en de natuur van de mens. In Hem zijn het goddelijke en het menselijke verenigd.
De Zoon spreekt ook voor datgene waartoe hij behoort. Zo zien we dat Jezus spreekt voor God, Hij is het woord van God maar Hij spreekt ook voor de mens. Zoals we zullen zien is Hij de Middelaar die voor ons spreekt tot de Vader.
Johannes zegt verder: “Alle dingen zijn door het woord gemaakt. Alles wat er is, is tot stand gekomen door het spreken van het Woord. De Psalmist zegt in Psalm 33:6, 9 “Door het Woord van de HEERE is de hemel gemaakt, door de Geest van Zijn mond heel hun legermacht. Want Híj spreekt en het is er, Híj gebiedt en het staat er.”
Christus Illustreert deze goddelijke scheppingskracht tijdens zijn leven hier op aarde. Hij gebruikt die om anderen te genezen en tot leven te wekken.
Op een dag komt een Romeinse honderdman tot Jezus en zegt in Mattheüs 8:8 “Heere, ik ben het niet waard dat U onder mijn dak komt; maar spreek slechts een woord, en mijn knecht zal genezen zijn.” De tekst zegt verder dat Jezus het woord spreekt en de knecht op hetzelfde moment genas.
Dat Christus het Woord wordt genoemd wijst er ook op dat Hij de stem is van God die door de Bijbel tot ons spreekt en gesproken heeft tot de mens vanaf de Schepping. Hij is het die het eerste mensenpaar opzoekt na de zondeval en hen bekend maakt wat Hij reeds besloten heeft voor hen te doen. Hij maakt hen het raadsbesluit bekend in Genesis 3:21 “En de HEERE God maakte voor Adam en voor zijn vrouw kleren van huiden en kleedde hen daarmee.” Waar kwamen deze kleren van huiden vandaan? Ze moeten komen van dieren die geslacht zijn; één dier voor Adam en één dier voor Eva.
Kon God geen kleren hebben gemaakt van linnen? Natuurlijk kon Hij dat. Waarom dan van dieren?
Christus stelt hier het offerstelsel in dat bedoelt is als een uiting van geloof in de vreselijkheid van de zonde en de prijs die Christus - het lam van God - ervoor zal betalen. Wanneer Adam en Eva of de mensen na hen zouden zondigen dan moesten ze om vergeving te bekomen een dier offeren nadat ze hun zonden hadden beleden op het dier. Het was niet het geofferde dier dat vergeving bracht maar hun geloof in degene naar wie het dier verwees, namelijk Christus. Door dit geloof zou de zondaar gerechtvaardigd worden. We gaan dit verder uitdiepen in een volgende lezing.
Vervolgens maakt Christus nog eens zijn raadsbesluit bekend in de woorden die Hij spreekt tot de slang in Genesis 3:15 “En Ik zal vijandschap teweegbrengen tussen u en de vrouw, en tussen uw nageslacht en haar Nageslacht; Dat zal u de kop vermorzelen, en u zult Het de hiel vermorzelen."
In deze woorden ligt de belofte aan de komende Messias die hier wordt aangeduid als het zaad van de vrouw. Deze zal het kwaad teniet doen.
De Bijbel leert ons dat Jezus niet alleen de Schepper is, Hij is ook de wetgever.
vele mensen zijn van mening dat de God van het OT niet dezelfde is als de God van het NT.
Dat is niet wat de Bijbel zoals we al gezien hebben onderwijst zoals bvb in
1 Korinthe 10:9 “En laten wij Christus niet verzoeken, zoals ook sommigen van hen Hem verzocht hebben en door de slangen omgekomen zijn.”
Wie werd verzocht door het volk in de woestijn? Christus. Hij was het die met hen meeging.
Indien Christus de God is van het OT dan moet Hij het ook Zijn die de tien geboden heeft gegeven.
Dat zien we bevestigd in Jesaja 33:22 “De HEERE is immers onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning; Híj zal ons verlossen.” Dit zijn allemaal hoedanigheden die doorheen de Schrift aan Christus worden toebedeeld. (Zie Christus de wetgever).
Nu wanneer Jezus zegt in Johannes 14:15 “Als u Mij liefhebt, neem dan Mijn geboden in acht.” Over welke geboden heeft Hij het dan?
Mijn geboden kan niet anders zijn dan de tien geboden die Hij zelf heeft gegeven en die een uitdrukking zijn van Zijn liefde.
Alle andere geboden die Christus heeft gegeven vloeien voort uit deze wet.
In het NT bespreekt Jezus elk van de geboden en onderwijst Hij hoe de sabbat moet worden gehouden. (Zie Jezus onderwijst de tien geboden)
​
De menswording
De menswording van Christus de Zoon van God is en zal altijd een mysterie blijven. Johannes zegt in Johannes 1:14 “het woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond.”
Nu zijn er vele meningen over de menswording. De RKK verklaarde de moeder van Jezus een onbevlekte maagd, een vrouw onaangetast door de zonde. Dit is natuurlijk in strijd met de Bijbel die verklaart dat alle mensen gezondigd hebben. Volgens de kerk was dit nodig om de menselijke natuur van Christus te vrijwaren van elke erfelijke belasting ten gevolge van de zonde. Paulus echter schrijft in Romeinen 8:3 “God heeft Zijn eigen Zoon gezonden in een gedaante gelijk aan het zondige vlees.”
Hoewel geschreven staat dat Jezus zonder zonde was, was zijn menszijn als de onze. Christus was in Zijn menselijke natuur belast met de gevolgen van 4000 jaar zonde. Dat is precies onze grootste troost en grootste bemoediging. Jezus weet wie en wat we zijn want Hij is een mens geworden zoals wij maar zonder te zondigen. Jesaja benadrukt dit in Jesaja 53:4 “Voorwaar, onze ziekten (wat ons is aangedaan door de vijand) heeft Híj op Zich genomen, onze smarten heeft Hij gedragen” Johannes 2:24, 25 zegt over Hem: “Maar Jezus Zelf vertrouwde Zichzelf aan hen niet toe, omdat Hij hen allen kende, en omdat Hij het niet nodig had dat iemand van de mens getuigde, want Hij wist Zelf wat in de mens was.” Jezus wist wat in de mens was uit eigen ervaring; omdat Hij mens was zoals wij zijn.
Hij weet wat het is om te strijden tegen zwakte en verzoekingen zoals geschreven staat in Hebreeën 4:15 “Want wij hebben geen Hogepriester Die geen medelijden kan hebben met onze zwakheden, maar Een Die in alles op dezelfde wijze als wij is verzocht, maar zonder zonde.” Dit is de grootste troost voor de mensheid dat wij een God hebben die ons volkomen begrijpt. Een God die onze strijd heeft gestreden en heeft overwonnen.
Christus heeft in Zijn menszijn afstand genomen van Zijn goddelijke kracht en stelde zich afhankelijk van de Vader. Daarom zien we Hem bidden en blijk geven van vertrouwen in de kracht van Zijn Vader. Hij zegt in Johannes 14:10 “Gelooft u niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot u spreek, spreek Ik niet uit Mijzelf, maar de Vader, Die in Mij blijft, Die doet de werken.” Hierin maakt Jezus duidelijk dat Hij als mens geen gebruik maakte van Zijn eigen goddelijkheid, Hij had er in Zijn menszijn afstand van genomen zoals Paulus schrijft in Filippenzen 2:5 “Laat daarom die gezindheid in u zijn die ook in Christus Jezus was, Die, terwijl Hij in de gestalte van God was, het niet als roof beschouwd heeft aan God gelijk te zijn maar Zichzelf ontledigd heeft door de gestalte van een slaaf aan te nemen en aan de mensen gelijk te worden.En in gedaante als een mens bevonden, heeft Hij Zichzelf vernederd en is gehoorzaam geworden, tot de dood, ja, tot de kruisdood.”
Als mens stelde Hij zich afhankelijk van Gods kracht zoals wij moeten doen. Zo kunnen we Hem zien als een volkomen voorbeeld voor ons. Hij heeft ons getoond wat een mens kan zijn wanneer deze in alles vertrouwt op God.
In Psalm 22 die een profetie is over Christus en zo de woorden van Christus draagt, lezen we de gedachten van Christus toen Hij aan het kruis onze straf droeg. Psalm 22:17 “Want honden hebben mij omsingeld, een horde kwaaddoeners heeft mij omgeven; zij hebben mijn handen en mijn voeten doorboord. Al mijn beenderen zou ik kunnen tellen;en zij, zij zien het aan, zij kijken naar mij. Zij verdelen mijn kleding onder elkaar en werpen het lot om mijn gewaad. Maar U, HEERE, blijf niet ver weg; mijn sterkte, kom mij spoedig te hulp. Red mijn ziel van het zwaard, mijn eenzame ziel van het geweld van de hond. Verlos mij uit de muil van de leeuw en van de hoorns van de wilde ossen. Ja, U hebt mij verhoord.” Deze woorden getuigen van het feit dat Jezus in deze uiterste nood geen gebruik maakte van Zijn goddelijkheid maar zich geheel afhankelijk stelde van de Vader en tot Hem riep om redding.
Jezus leerde ons bidden, vertrouwen hebben en overwinnen en vraagt ons Hem te volgen in Zijn voorbeeld: 1 Petrus 2:21 “Want hiertoe bent u geroepen, omdat ook Christus voor ons geleden heeft; Hij laat ons zo een voorbeeld na, opdat u Zijn voetsporen zou navolgen.”
Dit is in overeenstemming met Gods voornemen waarover we lezen in Romeinen 8:29 ”Hij (God) heeft ons er van tevoren toe bestemd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn.”
Het raadsbesluit dan bevatte niet alleen het plan om onze schuld te betalen maar ook ons te herstellen naar het beeld van God een beeld dat we zien in het leven van Jezus. Om dat te verwezenlijken heeft God Zich in Zijn liefde geheel voor ons gegeven door Zijn Zoon.
Het plaatsvervangend offer
De wet vraagt het leven van de overtreder. Christus heeft deze eis van de wet in onze plaats vervuld. Hij is het Lam van God naar wie elk offer gebracht in het OT verwees. Hij heeft de straf voor de overtreding ondergaan zodat wij het niet moeten ondergaan zoals beschreven in
Jesaja 53:5 “Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld. De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is er voor ons genezing gekomen. Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons ieder naar zijn eigen weg. Maar de HEERE heeft de ongerechtigheid van ons allen op Hem doen neerkomen.”
In Romeinen 6:23 lezen we dat het loon van de zonde de dood is. Dat is het loon dat Jezus voor ons ontvangen heeft. Hij heeft voor ons, in onze plaats de dood gesmaakt. “Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, Die voor korte tijd minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden van de dood, opdat Hij door de genade van God voor allen de dood zou proeven.” (Hebreeën 2:9). Deze dood waarvan hier sprake is, is niet de natuurlijke dood maar de ‘tweede dood’ die vermeld wordt in Openbaring 2:11 en 20:14. De tweede dood is het ervaren van een eeuwige scheiding van de Bron van alle leven; een dood waaruit niemand nog terugkeert. Het is de dood die elke zondaar die zich niet bekeert zal ondergaan. Het is de volheid van Gods toorn.
Jezus heeft deze toorn voor ons gedragen zodat allen die in Hem geloven deze niet moeten ondergaan.(1 Thessalonicenzen 1:10).
De menselijke natuur van Christus heeft aan de lijve de straf voor de zonde ondervonden. De Zoon die altijd verbonden geweest was met de Vader, door een band van eeuwige liefde, werd door het dragen van de straf in Zijn menszijn gescheiden van de Vader. Het lijden dat daarmee gepaard ging was zo intens dat het deed wat beschreven staat in de Psalm 69:21 “Smaad heeft mijn hart gebroken en ik ben zeer zwak; ik heb gewacht op medeleven, maar het is er niet, op troosters, maar ik heb ze niet gevonden.” Het breken van het hart waarover dit vers spreekt is een verwijzing naar het diepe innerlijke lijden tengevolge van het ondergaan van wat de Bijbel de tweede dood noemt; de eeuwige scheiding van de Bron van alle leven die de zondaar die zich niet bekeert te wachten staat.
Het is niet omdat Christus de volheid van Gods toorn heeft gedragen dat we moeten denken dat de Vader eerst heel erg boos was en dat nu Zijn boosheid is gestild en Hij door het offer van Christus opgewekt is tot liefde. God hoeft niet opgewekt te worden tot liede: “Hij is liefde.”(1Joh 4:8).
Omwille van Zijn liefde voor ons heeft Hij Zijn zoon gegeven en verdragen dat Hij zo zou lijden. Dit was ook de enige weg om tegemoet te komen aan de eis van de wet wat toont dat de wet eeuwig is en onveranderlijk.
Het offer van Christus stelt de wet tevreden wat betreft de betaling van schuld maar dit is niet de volledige eis van de wet; de wet eist ook gehoorzaamheid. Deze gehoorzaamheid is terug te vinden in Christus. Hij die in geloof het werk van Christus voor zijn ziel aanneemt wordt vergeven en de gehoorzaamheid van Christus wordt hem toegerekend zodat hij gerechtvaardigd voor de wet staat. God heeft hem lief als Hij Zijn Zoon liefheeft. “Want Hem Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem.” (2 Korinthe 5:21).
Het geloof dat rechtvaardigd gaat verder dan te geloven in vergeving, het gelooft ook dat het bloed van Christus gehoorzaamheid bewerkt in de gelovige in die mate dat deze wandelt zoals Christus heeft gewandeld in gehoorzaamheid aan de geboden van de Vader. Het is dit geloof in de doeltreffendheid van het bloed om ons tot gehoorzaamheid te brengen dat rechtvaardigd. Indien wij geloven dat Christus ons vergeven heeft om dan verder te leven zonder verandering van ons leven dan is dat een dood geloof dat ons niet tot verlossing brengt.
Christus Middelaar en Hogepriester
Na Zijn kruisdood rustte Jezus op de sabbat in het graf. Net zoals na de voltooiing van de schepping rustte de Schepper Verlosser van Zijn werken. Hij werd door de Geest van God tot leven gewekt op de eerste dag van de week. 1 Petrus 3:18 “Hij is wel ter dood gebracht in het vlees, maar levend gemaakt door de Geest.”
Na verschenen te zijn, zegt Paulus, aan wel meer dan 500 mensen, steeg Jezus op naar de hemel. Hij had voordien aan Zijn discipelen gezegd wat Hij daar zou doen. Johannes 14:2 “In het huis van Mijn Vader zijn veel woningen; als dat niet zo was, zou Ik het u gezegd hebben. Ik ga heen om een plaats voor u gereed te maken. En als Ik heengegaan ben en plaats voor u gereedgemaakt heb, kom Ik terug en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben.”
De bereiding van onze plaats in de hemel wordt in de Bijbel beschreven als het hogepriesterlijk werk van Christus. Daarin wordt duidelijk hoe het offer van Christus er ook voor zorgt dat de tweede eis van de wet niet alleen door Zijn toegerekende gehoorzaamheid, maar ook in ons wordt vervuld. Dit werk van Christus is even noodzakelijk voor ons behoud als Zijn dood aan het kruis zoals we lezen in Romeinen 5:10 “Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon, hoeveel te meer zullen wij, nu wij verzoend zijn, behouden worden door Zijn leven.” Paulus schrijft waarvoor Christus leeft in Hebreeën 7:24, 25 “maar Hij (Christus), omdat Hij blijft tot in eeuwigheid, heeft een Priesterschap dat niet op anderen overgaat. Daarom kan Hij ook volkomen zalig maken wie door Hem tot God gaan, omdat Hij altijd leeft om voor hen te pleiten.”
Jezus stelt Zijn leven nu in dienst van het middelaarschap waardoor Hij voorziet in alles wat nodig is om te leven naar Zijn voorbeeld. Bij Hem is alles te vinden wat we nodig hebben zoals uitgedrukt in Hebreeën 4:14-16 “Nu wij dan een grote Hogepriester hebben, Die de hemelen is doorgegaan, namelijk Jezus, de Zoon van God, laten wij aan deze belijdenis vasthouden. Want wij hebben geen Hogepriester Die geen medelijden kan hebben met onze zwakheden, maar Een Die in alles op dezelfde wijze als wij is verzocht, maar zonder zonde. Laten wij dan met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid verkrijgen en genade vinden om geholpen te worden op het juiste tijdstip.”
1 Johannes 1:7 zegt: “Maar als wij in het licht wandelen, zoals Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.”
Reiniging betekent het verwijderen van wat vuil maakt en dat wat ons vuil maakt is de zonde. Het bloed van Christus verwijderdt niet enkel de schuld maar ook dat wat de schuld veroorzaakt. Wanneer de zondaar zijn zonden belijdt en vergeving vraagt dan verwijdert het bloed van Christus zijn schuld en voorziet in de middelen om vrij te blijven van de zonde waarvoor vergeving nodig was. Zo lezen we in 1 Johannes 1:9 “Als wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid.” Ongerechtigheid of zonde wordt ook aangeduid als “dode werken”. Wat het bloed van Christus met deze dode werken doet lezen we in Hebreeën 9:14 “hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door de eeuwige Geest Zichzelf smetteloos aan God geofferd heeft, uw geweten reinigen van dode werken om de levende God te dienen!” Het bloed voorziet erin dat we niet meer moeten wakker liggen omwille van de zonden die we begaan want het heeft er ons van bevrijd; het stelt ons in staat de werken van God te doen.
Hoe komt het dan dat zovelen terugvallen in de zonde? Het is omdat zij er niet voor kiezen de genade te gebruiken die hen rijkelijk wordt geschonken op grond van het bloed voor hen vergoten. Luister naar wat Paulus zegt over wat de genade van God voor hem doet. “1 Korinthe 15:10 "Maar door de genade van God ben ik wat ik ben, en Zijn genade voor mij is niet tevergeefs geweest. Integendeel, ik heb mij meer ingespannen dan zij allen; niet ik echter, maar de genade van God, die met mij is.” Hier beschrijft Paulus de genade als een kracht die hem in staat stelt Gods werk te doen. De genade was voor hem niet tevergeefs omdat hij er voortdurend voor koos ze aan te grijpen. Hij spoort de gelovigen aan hetzelfde te doen in 2 Korinthe 6:1 “En als medearbeiders van God roepen wij u er ook toe op de genade van God niet tevergeefs ontvangen te hebben.”
Genade verkregen door het bloed van Christus voorziet in zowel vergeving als reiniging van zonde. We hebben er dus geen enkele verdienste aan wanneer wij daardoor gerechtvaardigd voor de wet staan. In alle aspecten is Christus Onze gerechtigheid. (Jeremia 23:6).
Hoe kan het bloed van Christus er voor zorgen dat de zonde waarvoor wij vergeving hebben ontvangen ook uit ons leven blijft? We hebben het al gezegd, door de genade die we op grond van dit bloed ontvangen. Hoe gebeurt dat precies? Jezus is onze Hogepriester. Hij treedt op als de Middelaar tussen God en mensen. Wat doet Jezus als middelaar? Wanneer wij onze zonden belijden en bidden om vergeving en kracht om te leven naar Gods wil dan brengt Jezus onze gebeden voor God en pleit voor ons op grond van Zijn bloed zodat we alles zouden ontvangen wat nodig is om te gehoorzamen en te overwinnen. God kan ons dit alles geven en daarin rechtvaardig zijn omdat door het bloed de wet tevreden is gesteld. Zo worden we geholpen in dat waarvoor we hebben gebeden. Hebreeën 4:16 “Laten wij dan met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid verkrijgen en genade vinden om geholpen te worden op het juiste tijdstip.”
Welke hulp krijgen wij dan? We krijgen de gave van de Geest die geloof met zich meebrengt, het geloof dat ons de overwinning geeft over het kwaad. 1 Johannes 5:4 “Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning die de wereld overwonnen heeft: ons geloof.” De Geest brengt in ons het leven van Christus zodat we wandelen zoals Hij gewandeld heeft. Zie hoe Paulus precies daarvoor bidt en wat verbonden is aan deze gave. Efeze 3:14 “Om deze reden buig ik mijn knieën voor de Vader van onze Heere Jezus Christus, opdat Hij u geeft, naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid, met kracht gesterkt te worden door Zijn Geest in de innerlijke mens,
opdat Christus door het geloof in uw harten woont en u in de liefde geworteld en gefundeerd bent, Hem nu Die bij machte is te doen ver boven alles wat wij bidden of denken, overeenkomstig de kracht die in ons werkzaam is, Hem zij de heerlijkheid in de gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot in alle eeuwigheid. Amen.” Hebt u bij het lezen van deze tekst erop gelet dat de genadegave in staat is veel meer te doen dan wij kunnen bedenken?
De wederkomst
Het hogepriesterlijk werk van Jezus, het pleiten op grond van Zijn bloed zal niet eeuwig blijven doorgaan. Er komt een dag dat Hij terugkomt om zij die in Hem geloven tot zich te nemen en het loon te geven aan allen die op de aarde zijn. Mattheüs 16:27 “Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid van Zijn Vader, met Zijn engelen, en dan zal Hij ieder vergelden naar zijn daden.”
Jezus Christus is de Rechter, de wetgever de verlosser maar Hij is ook de Koning, de uitvoerder van het oordeel zoals beschreven in Openbaring 19:11 “En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard, en Hij Die daarop zat, werd getrouw en waarachtig genoemd. En Hij oordeelt en voert oorlog in gerechtigheid. En Zijn ogen waren als een vuurvlam en op Zijn hoofd waren vele diademen. Hij had een Naam, die opgeschreven was, en die niemand kent dan Hijzelf. En Hij was bekleed met een in bloed gedoopt bovenkleed, en Zijn Naam luidt: Het Woord van God.
En de legers in de hemel volgden Hem op witte paarden, gekleed in fijn linnen, wit en smetteloos. En uit Zijn mond kwam een scherp zwaard, opdat Hij daarmee de heidenvolken zou slaan. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren staf. En Hij treedt de wijnpersbak van de wijn van de grimmige toorn van de almachtige God.
Er stond op Zijn bovenkleed en op Zijn dij deze Naam geschreven: Koning der koningen en Heere der heren.
En ik zag één engel dicht bij de zon staan, en hij riep met luide stem naar alle vogels die hoog aan de hemel vlogen: Kom en verzamel u voor het avondmaal van de grote God, om te eten vlees van koningen, en vlees van oversten over duizend, en vlees van machtigen, en vlees van paarden en van hen die daarop zitten, en vlees van alle vrijen en van slaven, kleinen en groten.
En ik zag het beest en de koningen van de aarde en hun legers bijeenverzameld om oorlog te voeren tegen Hem Die op het paard zat, en tegen Zijn leger. En het beest werd gegrepen, en met hem de valse profeet, die in zijn tegenwoordigheid de tekenen gedaan had, waardoor hij hen misleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden en die zijn beeld aanbeden hadden. Deze twee werden levend geworpen in de poel van vuur, die van zwavel brandt.
En de overigen werden gedood met het zwaard van Hem Die op het paard zat, namelijk het zwaard dat uit Zijn mond kwam. En alle vogels werden verzadigd met hun vlees.”
Zo zal het raadsbesluit van God gemaakt voor de grondlegging van de wereld helemaal vervuld worden. Het kwaad zal er niet meer zijn het goede heeft de overwinning behaalt.
En tot hen die geloofd hebben in de kracht van Zijn bloed zal Hij zeggen:
Mattheüs 25:21 “ga in, in de vreugde van uw heer.”
Over Jezus is nog veel meer te zeggen.
Johannes schrijft in Johannes 21:25 “En er zijn nog veel andere dingen die Jezus gedaan heeft. Als die ieder afzonderlijk beschreven zouden worden, dan zou, denk ik, de wereld zelf de geschreven boeken niet kunnen bevatten.” We zullen in volgende lezingen Hem nog beter leren kennen
​
_________________________
Bijlage
​
1. De menswording
​
1. De Zoon van God wordt de Zoon van de mensen.
Door de vleeswording werd de majesteit en glorie van het Eeuwige Woord, de Schepper en Heer van het universum (Johannes 1:1-3), versluierd. De Zoon van God werd de Zoon van de mensen, een term die meer dan tachtig keer in het Nieuwe Testament wordt gebruikt. Door de mensheid op Zich te nemen, werd Hij één met het menselijk ras, zodat Hij het vaderschap van God aan de zondige mens kon openbaren en de verloren mensheid kon verlossen.
Bij Zijn incarnatie werd Hij vlees. Hij had honger en dorst en was vermoeid. Hij had voedsel en rust nodig en werd verkwikt door slaap. Hij deelde het lot van de mens, hunkerde naar menselijk medeleven en had behoefte aan goddelijke bijstand. Niettemin bleef Hij altijd de onberispelijke Zoon van God.
Hij verbleef op aarde, werd verzocht en beproefd, en ervaarde de gevoelens van onze menselijke zwakheden, maar Hij leefde een leven dat geheel vrij was van zonde. Hij was een echte en oprechte mens, een die door de verschillende stadia van groei moest gaan, zoals elk ander lid van het ras. Hij was onderworpen aan Jozef en Maria, en was een aanbidder in de synagoge en de tempel. Hij weende over de schuldige stad Jeruzalem, en bij het graf van een geliefde. Hij uitte Zijn afhankelijkheid van God door gebed. Toch behield Hij al die tijd Zijn goddelijkheid—de enige God-mens. Hij was de tweede Adam, komend in de "gelijkenis" van zondig menselijk vlees (Rom. 8:3), maar zonder een smet van zondige verlangens en hartstochten.
De eerste keer dat de titel "Zoon des mensen" in het Nieuwe Testament voorkomt, wordt deze toegepast op Jezus als een dakloze zwerver, zonder een plek om Zijn hoofd neer te leggen (Matt. 8:20); de laatste keer als een verheerlijkte, terugkerende Koning (Openb. 14:14). Het was als de Zoon des mensen dat Hij kwam om de verlorenen te redden (Lukas 19:10). Als Zoon des mensen claimde Hij de autoriteit om zonden te vergeven (Matt. 9:1-8). Als Zoon des mensen zaaide Hij het zaad van de waarheid (Matt. 13:37), werd verraden (Matt. 17:22; Lukas 22:48), werd gekruisigd (Matt. 26:2), stond op uit de dood (Marcus 9:9) en steeg op naar de hemel (Johannes 6:62).
Het is eveneens als Zoon des mensen dat Hij nu in de hemel is (Handelingen 7:56) en waakt over Zijn kerk op aarde (Openbaring 1:12, 13, 20). Bovendien is het als de Zoon des mensen dat Hij zal terugkeren op de wolken des hemels (Mattheüs 24:30; 25:31). En als Zoon des mensen zal Hij het oordeel voltrekken (Johannes 5:27) en Zijn koninkrijk ontvangen (Daniël 7:13, 14). Dat is het geïnspireerde verslag van Zijn rol als Zoon des mensen.
2. Wonderbaarlijke vereniging van het Goddelijke en het Menselijke
Christus Jezus, onze Heer, was een wonderbaarlijke vereniging van de goddelijke natuur met onze menselijke natuur. Hij was de Zoon des mensen toen Hij hier in het vlees was, maar Hij was ook de Zoon van God. Het mysterie van de Incarnatie wordt duidelijk en definitief uitgedrukt in de Heilige Schrift. Het geheimenis van de godsvrucht is groot: God is geopenbaard in het vlees" (1 Tim. 3:16). "God was in Christus" (2 Kor. 5:19). "Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond" (Joh. 1:14).
Wanneer we naar Christus kijken zien we God in de mensheid. Jezus zei: “wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien.” Joh. 14:9; Joh 1:14. Wanneer we Hem zien, kijken we naar God en zien in Hem de helderheid van Zijn heerlijkheid, het uitgedrukte beeld van Zijn persoon. Kol. 1:15.
In beide naturen, de goddelijke en de menselijke, was Hij volmaakt; Hij was zondeloos. Dat dit waar was voor Zijn goddelijke natuur daar kan geen twijfel over bestaan. Dat het ook zo was voor Zijn menselijkheid is ook waar. De Farizeeën daagde Hij uit met de vraag: "Wie van u overtuigt Mij van zonde?" (Johannes 8:46). Paulus, de apostel van de heidenen, verklaarde dat Hij "geen zonde gekend heeft" (2 Korinthe 5:21); dat Hij "heilig, onschuldig, onbesmet, afgescheiden van de zondaars" was (Hebreeën 7:26). Petrus kon getuigen dat Hij "geen zonde gedaan heeft" (1 Petrus 2:22); en Johannes de geliefde verzekert ons dat "in Hem geen zonde is" (1 Johannes 3:5). Maar niet alleen benadrukten Zijn vrienden de zondeloosheid van Zijn natuur; Zijn vijanden verklaarden het ook, Pilatus werd gedwongen te bekennen dat hij "geen schuld" in Hem vond (Lukas 23:14). Pilatus' vrouw waarschuwde haar man om "niets te maken te hebben met die rechtvaardige man" (Matt. 27:19). Zelfs de duivels werden gedwongen om Zijn Zoonschap en dus Zijn goddelijkheid te erkennen. Toen hen werd bevolen om uit de man te gaan die ze hadden bezeten, antwoordden ze: "Wat hebben wij met U te maken, Jezus, Zoon van God" (Matt. 8:29). Het evangelie van Marcus verwijst naar Hem als "de Heilige van God" (Marcus 1:24).
Alleen de zondeloze Zoon van God kon onze plaatsvervanger zijn. Als zondeloze Verlosser nam Hij de zonden van de hele wereld op Zich maar door dat te doen, kwam er niet de minste aantasting van verdorvenheid op Hem. De Bijbel zegt echter wel dat God "Hem voor ons tot zonde maakte" (2 Kor. 5:21). Deze uitdrukking van Paulus heeft theologen eeuwenlang voor raadsels gesteld, maar wat het ook betekent, het betekent zeker niet dat onze vlekkeloze Heer een zondaar werd. De tekst stelt dat Hij tot zonde werd gemaakt wat betekent dat de zonden van de wereld op Hem werden gelegd, dat Hij onze plaats innam, dat Hij in onze plaats stierf, dat Hij "onder de overtreders geteld werd" (Jes. 53:12), en dat Hij de last en de straf die de onze waren, op Zich nam. Dit alles droeg Hij plaatsvervangend. Hij nam het op Zijn zondeloze ziel en droeg het op het wrede kruis.
Dat Jezus de zonde ‘plaatsvervangend’ droeg betekent dat Hij zelf niet door de zonde werd aangetast. Zo is het ook met het aannemen van onze natuur en onze ziekten en zwakheden zoals Jesaja 53:3, 4 zegt. Dit maakte Hem niet zondig. Hij had een volmaakte zondeloze natuur.
Dat Jezus vermoeid werd, hongerig, verdrietig en de nood had om te bidden en kracht te zoeken bij de Vader doet daar niet van af. Al deze behoeften zijn gevolgen van de zonde maar niet zondig op zich.
De Schrift vermeldt dat Hij in alles verzocht werd zoals wij, en daarom kan meevoelen met onze zwakheden. (Hebr. 2:17; 4:15, 16). De Schrift openbaart niet hoe dit gebeurt is en op welke manier dat tot stand werd gebracht. Het feit dat Hij ten allen tijde zondeloos bleef, sluit uit dat Hij verzocht werd door innerlijke zondige neigingen en passies zoals dit bij ons gebeurt.
3. Was het mogelijk voor Christus om te zondigen?
Velen beweren dat het voor Christus niet mogelijk was om te zondigen. Christus echter wordt in de Schrift de “laatste Adam” (1 Kor. 15:45) genoemd. Hij werd in de positie van de eerste Adam geplaatst in een situatie die getekend was door 4000 jaar van zonde met de bedoeling te overwinnen daar waar Adam had gefaald. Dit zou niet mogelijk geweest zijn indien Hij niet kon zondigen. Het was niet de bedoeling om Christus in een meer voordelige positie te brengen dan degene waarin wij ons bevinden. “Overwin” zegt Christus “zoals Ik overwonnen heb” en “heb lief zoals Ik jullie heb liefgehad”. (Openbaring 3:21; Joh. 13:14). Deze bevelen zouden we niet kunnen ernstig nemen indien Christus een voordeel had op ons en niet kon zondigen.
We vinden deze gedachte ook terug bij enkele protestantse theologen.
“Als Hij vanaf het begin begiftigd was met absolute onberispelijkheid, of met de onmogelijkheid om te zondigen, kon Hij geen waarachtig mens zijn, noch ons model voor imitatie: Zijn heiligheid, in plaats van Zijn eigen zelfverworven daad en inherente verdienste, zou een toevallige of uiterlijke gave zijn, en Zijn verleiding een onwerkelijke show. Als waarachtig mens moet Christus een vrij en verantwoordelijk moreel wezen zijn geweest: vrijheid impliceert de macht van keuze tussen goed en kwaad, en de macht van ongehoorzaamheid evenals gehoorzaamheid aan de wet van God.” —Phillip Schaff, The Person of Christ, pp. 35, 36.
Als de waarheid... —namelijk dat de kracht van de verleiding sterk genoeg was om het bewustzijn van een strijd te creëren— over het hoofd wordt gezien, dan ontaardt het hele curriculum van morele beproevingen waar Jezus op aarde doorheen ging in één keer in een loutere toneelvoorstelling... In de moderne tijd vindt deze docetische visie (het hebben van een schijnbaar lichaam) geen acceptatie; theologen van alle scholen zijn het erover eens dat de krachten van het kwaad, waarmee de Zoon des Mensen zo'n nobele strijd voerde, geen schaduwen waren, maar substantiële en geduchte vijanden.—Alexander B. Bruce, D.D., The Humiliation of Christ, p. 268.
Wanneer wij op een juiste manier en in de zin van de Schrift alle morele elementen van de mens aan Jezus toeschrijven, mogen wij daaraan niet de vrijheid onttrekken die de macht is om te kiezen tussen goed en kwaad; en juist om die reden moeten wij het als denkbaar erkennen dat hij op enig moment beïnvloed kan zijn om tot een afwijking van de wil van God te komen. Tenzij dit verondersteld wordt, zou de geschiedenis van de verzoeking, hoe die ook verklaard mag worden, geen betekenis hebben; en de uitdrukking in de brief aan de Hebreeën "hij werd verzocht in alle dingen zoals wij" zou zonder betekenis zijn. Omdat Jezus een compleet mens was, moeten deze vatbaarheid en deze mogelijkheid verondersteld worden in Hem naast elkaar te bestaan. Als ze niet op die manier naast elkaar zouden bestaan, zou hij ophouden een voorbeeld te zijn van volmaakte menselijke sterfelijkheid. —Karl Ullmann, An Apologetic View of the Sinless Character of Jesus (1841), p. 11.
Wij moeten onder de term [zondeloosheid van Jezus] niet de absolute onmogelijkheid van zondigen verstaan, maar alleen het feitelijke feit van niet zondigen, en, wat in een rationele en vrije natuur onafscheidelijk is van dit feit, de hoogste morele perfectie en heiligheid. — Ibid., p. 13.
IV. Het doel van de menswording
1. Hij kwam om God te openbaren aan de mens. — Zie Joh. 1:14, 18; 3:1-36; 17:6, 26; 1 Joh. 1:2; 4:9
2. Hij kwam om God en de mens samen te brengen. — Zie Joh. 1:51 (vgl. Gen. 28:12);Matt. 1:23; 1 Petrus 3:18.
3. Hij kwam om een volkomen Middelaar te kunnen zijn. — Zie Hebr. 2:17, 18; Hebr. 4:14-16
4. Hij kwam om door Zijn dood hem die macht had over de dood te vernietigen en om hen te verlossen die Satan gevangen hield. — Zie Joh 12:31; 16:33; Hebr. 2:14, 15; 1 Joh 3:8
5. Hij kwam om te behoren tot de mensheid en in Hem de mensheid tot God te brengen als de Zoon van de mensen. — Zie Lukas 19:10
6. Hij kwam om de zonden van de mensheid te dragen — Jes. 53:6, 11; Joh. 1:29; 1 Petrus 2:24; 1 Joh. 3:5.
7. Hij kwam om te sterven in onze plaats. — Zie Jes. 53:5-10; Matt. 26:28; Hand. 20:28; Rom. 4:25; 5:6-10; 1 Kor. 15:3; Gal. 1:4; 1 Tim. 2:6; Hebr. 2:9; 1 Petrus 1:18, 19; 3:18.
De menswording is een ondoorgrondelijk mysterie waarin de oneindige liefde van God voor de mens wordt geopenbaard.
​
(Questions On Doctrine p. 50 - 65, R&H publishing association)
​
​
​
​2. Christus en Michaël de aartsengel.
​
Christus heeft in de Bijbel verschillende namen. We kennen Hem als Messias, Heere, Silo (Gen. 49:10), Zoon des mensen…
Is Michaël ook een van Zijn namen?
In de brief van Judas wordt Michaël de Aartsengel genoemd. Dat zet ons ertoe aan om te bekijken in welke relatie Christus staat tot het hemelse leger van de engelen.
​
1. Christus en de engelen
Engelen zijn geschapen wezens (Kol. 1:16) en mogen als zodanig niet aanbeden worden (Kol. 2:18; Openb. 19:10). Zij zijn Gods boodschappers voor degenen die erfgenamen van de verlossing zullen zijn (Hebreeën 1:13, 14).
Maar Christus heeft “een voortreffelijkere naam” dan de engelen (Hebreeën 1:4). Hij heeft “een naam die boven iedere naam is” (Fil. 2:9), boven die van iedere engel in de hemel (Ef. 1:21). De engelen zijn aan Hem onderworpen (1 Petrus 3:22). Zij buigen voor Hem (Filippenzen 2:10) en aanbidden Hem (Hebreeën 1:6). Engelen van God weigeren de aanbidding van mensen (Openb. 22:8, 9).
​
2. De Zoon van God in het Oude Testament
In het Oude Testament is er sprake van een goddelijk Wezen dat de “engel van de Heer” (Ex. 3:2), de “engel van God” (Ex. 14:19) en de “engel van zijn tegenwoordigheid” wordt genoemd. " (Jes. 63:9), "boodschapper van het verbond" (Mal. 3:1); ook “een engel” (Ex. 23:20), “mijn engel” (vers 23), en “zijn engel” (Dan. 3:28). Laten we enkele van deze verwijzingen bekijken:
​
1. De “Engel des Heren.” – (a) Zoals geopenbaard aan Gideon (Rechters 6:11-22). De “engel des Heren” (vers 11) wordt gelijkgesteld met “de Heer” (vers 14); en 'Gideon bouwde daar een altaar voor de Heer' (vers 24). (b) Zoals geopenbaard aan Manoah (Rechters 13:3-21). Manoah's vrouw verwijst naar de "engel des Heren" (vers 3) die zij had gezien als "een man van God" (vers 6), en Manoah zei dat ze "God hadden gezien" (vers 22). (c) Zoals geopenbaard aan Jozua (Zach. 3:1-6). “De engel des Heren” zorgt ervoor dat de ongerechtigheid voorbijgaat, en verwisselt de vuile kleren (ongerechtigheid) met feestkledij (gerechtigheid) (vers 4). Dit is het voorrecht van de Godheid.​
​
2. "De 'engel' die aan Jakob verscheen. Deze engel (Hosea 12:4) verscheen aan Jakob in de vorm van een man (Gen. 32:24). De engel (man) zegende Jakob (vers 29), en Jakob zei: "Ik heb God van aangezicht tot aangezicht gezien" (vers 30). Het aanbidden van engelen is niet toegestaan ​​(Kol. 2:18; Openb. 19:10; 22:8, 9).
​
3. De 'Engel van Zijn tegenwoordigheid'. Deze engel 'redde', 'verloste' (Jes. 63:9), en wordt daarom gelijkgesteld met de Godheid (vgl. Jes. 43:11; 44:6).
​
4. 'Mijn engel'. Deze 'engel' (Ex. 23:23) kon overtreding vergeven, en Gods 'naam is in hem' (vers 21). Omdat vergeving van zonden het voorrecht van God is (Marcus 2:7), is het hier duidelijk dat “mijn engel” tot de Godheid behoort.
Met deze achtergrond is het niet moeilijk te herkennen dat er bij God in de oudheid Iemand was die in de voorgaande voorbeelden bekend stond als ‘de engel van de Heer’, of ‘mijn engel’, en later als ‘mijn zoon’. " (Ps. 2:7). Tegelijkertijd werd Hij "door mij gezalfd" (Hebr.: Mesiach). Hij wordt ook "een kind", "een zoon" genoemd (Jes. 9:6). En deze ‘zoon’ is niemand minder dan ‘de machtige God, de eeuwige Vader, de Vredevorst’ (vers 6). De Targum op Jesaja 9: 5 (de Hebreeuwse versificatie verschilt van KJV) luidt: "Wonderbaarlijke raadsman, machtige God, Hij die voor eeuwig leeft, de Gezalfde [of Messias].”
​
3. Identiteit van de "Vorst der vorsten"
De uitdrukking ‘Vorst der vorsten’ komt maar één keer voor in de Schrift: Daniël 8:25. In het visioen dat Daniël zag, 'verheerlijkte een tegengestelde macht zichzelf zelfs tot aan de Vorst van het leger'; in de uitleg van de engel aan Daniël wordt gezegd dat deze macht 'opstaat tegen de Vorst der vorsten'. De ‘Vorst van het leger' wordt gelijkgesteld met ‘de Vorst der vorsten’. Er wordt hier duidelijk verwezen naar de Godheid. De uitdrukking is vergelijkbaar met andere uitdrukkingen in het Woord. Psalm 136:3 spreekt over de ‘Heer der heren’, Deuteronomium 10:17 over de ‘God der goden’ en Openbaring 19:16 over de ‘Koning der koningen’.
Dokter Slotki laat in zijn Commentaar op Daniël zien dat de term ‘Vorst der vorsten’ (Dan. 8:25) dezelfde is als de ‘vorst van het leger’ uit vers 11. En in zijn commentaar op deze twee uitdrukkingen zegt de Cambridge University, De Bijbel zegt: "dat wil zeggen God." Maar deze ‘Vorst der vorsten’ of ‘vorst van het leger’ wordt ook wel Michaël genoemd. Daniël 10:21 vertelt over "Michaël, uw vorst", en Daniël 12:1 over Michaël, "de grote vorst". Maar deze Vorst is ook de Messias, want we lezen over “Messias de vorst” in Daniël 9:25. Anderen zijn het daarmee eens.
Joseph Parker zegt: "Michael stond onder de Joden uit de oudheid bekend als de engel of vorst die een speciale verantwoordelijkheid had over de natie Israël. De allerbeste Joodse schrijvers zijn het erover eens dat de naam ‘Michaël’ hetzelfde is als de titel ‘Messias’. Zij zijn van mening dat de weinige passages waarin naar hem wordt verwezen op basis van deze veronderstelling het meest bevredigend kunnen worden verklaard. De man die in de tekst sprak was "een zekere man, gekleed in linnen, wiens lendenen waren omgord met fijn goud uit Ufaz. Ook zijn lichaam was als de beryl, en zijn gezicht als de verschijning van de bliksem, en zijn ogen als lampen van vuur, en zijn armen en voeten leken qua kleur op gepolijst koper, en de stem van zijn woorden als de stem van een menigte” (vers 5, 6). Dit is het oogverblindende en naamloze personage dat door alle bekende eeuwen heen tot de religieuze verbeelding heeft gesproken. Op een dag – niet een van de koude, grijze dagen op aarde, maar een dag met een helderder licht – zullen we die Persoon zien en hem een ​​naam geven, en hem bedanken voor het liefdevolle versluieren van een licht dat de schepping blind had kunnen maken." – The People's Bible , vol. 16, blz. 438.
​
Degene die in Daniël 10:5, 6 niet genoemd wordt – maar beschreven wordt als iemand met een "gezicht als het uiterlijk van een bliksem" – is algemeen bekend in apocalyptische visioenen. Een soortgelijke beschrijving van Hem wordt gevonden in Openbaring 1:13-15. Wordt Hij, die niet bij naam genoemd wordt in Daniël 10:5, 6, niet nu genoemd in Daniël 10:13, waar Hij wordt aangeduid als Michaël?
Nieuwtestamentische schrijvers nemen deze gedachte ook over en passen de terminologie van Daniël toe op Jezus Christus, onze Heer. Er wordt verklaard dat hij "de Vorst van het leven" is (Handelingen 3:15); "een Vorst" en "een Verlosser" (Handelingen 5:31); en "de Vorst van de koningen van de aarde" (Openb. 1:5).
Deze Vorst, of Messias, uit de apocalyptische visioenen uit de oudheid, wordt dus gelijkgesteld met Michaël. Vandaar dat de naam Michaël, een van de titels is van de Zoon van de levende God. Maar Michaël wordt de Aartsengel genoemd (Judas 9) en deze term is ook van toepassing op Jezus, onze Heer.
​
4. De term "aartsengel"
Arch" komt van het Griekse voorvoegsel archi, maar verwante woorden als arche en archon moeten ook in overweging worden genomen. Arche betekent begin, en kan ook verwijzen naar heerschappij en autoriteit. Het wordt in de HSV weergegeven als "heerschappij" (1 Kor. 15:24; Ef. 1:21); en "grondbeginselen" (Hebr. 5:12). Arche wordt Messiaans gebruikt in Jesaja 9:5, waar het in de LXX (Bagster's vertaling) wordt weergegeven met "heerschappij" in de uitdrukking "wiens heerschappij [arche] op zijn [arche] rust." schouder van de Messias.”
In het Nieuwe Testament wordt Jezus, onze Heer, “het begin” [arche] genoemd (Kol. 1:18), ook de “Alfa en Omega, het begin [arche]” (Openb. 21:6; zie ook Openb. 22). :13). Archon wordt vaak weergegeven met ‘heerser’, ‘vorst’, enzovoort. Maar eenmaal in het Nieuwe Testament wordt het gebruikt in relatie tot Jezus “de Vorst [archon] van de koningen der aarde” (Openb. 1:5). Archon wordt soms Messiaans gebruikt en verwijst dus naar Christus, onze Verlosser. Hij is "een Vorst [archon] en bevelhebber van de heidenen" (Jes. 55:4, LXX, Bagster's vertaling); Hij is Degene die "een heerser [archon] van Israël zal zijn" (Micha 5:2, LXX, Bagster's vertaling). Een ander Grieks woord met hetzelfde voorvoegsel archi is archegos, afgeleid van archi en hegeomai of ago – ‘leiden’, enzovoort.
Archegos, zoals aangetroffen in de LXX, wordt in de vertaling van Bagster over het algemeen weergegeven als ‘hoofd’, ‘kapitein’, ‘chef’, ‘heerser’, ‘vorst’, enzovoort. Maar in het Nieuwe Testament wordt het alleen gebruikt met verwijzing naar onze Heer. Hij wordt Leidsman genoemd: 'De Leidsman [archegos] van hun zaligheid' (Hebreeën 2:10); als auteur – ‘De Leidsman [archegos]... van ons geloof’ (Hebr. 12:2, kanttekening, ‘beginner’); als vorst - 'Een Vorst [archegos] en een verlosser' (Handelingen 5: 31); en "de Vorst [archegos] van het leven" (Handelingen 3:15, kanttekening, "auteur").
De studie van de bovenstaande Griekse woorden laat zien dat ze soms op Christus, onze Heer, zijn toegepast; verder dat archegos, wat het gebruik ervan in het Nieuwe Testament betreft, in alle gevallen op Jezus wordt toegepast.
5. Christus in relatie tot de engelenscharen
In het licht van het voorgaande kunnen we concluderen dat de goddelijke Zoon van God, ook de titel 'Michaël de aartsengel' draagt als leider van de engelenscharen. Dit doet op geen enkele manier afbreuk aan Zijn godheid, net zomin als toen Hij mens werd en ons vlees aannam. Hij werd “de Zoon des mensen”, maar al die tijd dat Hij als mens op aarde was, was Hij tegelijkertijd God geopenbaard in het vlees (1 Tim. 4:10). Bovendien wordt Hij in de Schrift ook geopenbaard als leider van de heerscharen van Israël, onder de titel van de ‘engel van Jehova’, de ‘engel van zijn aanwezigheid’, enzovoort. Maar dit deed geen enkele afbreuk aan Zijn godheid. We kunnen Hem gerust beschouwen als “Kapitein-Generaal” (LXX)* van de engelenscharen zonder Hem gelijk te stellen met de engelen die geschapen wezens zijn. Het wezen dat aan Jozua verscheen als "aanvoerder van het leger van de Heer" was een goddelijk wezen, dat Jozua aanbad (Jozua 5:14). De heerscharen van de Heer staan ​​dus onder bevel van een goddelijk wezen dat het waard is aanbeden te worden, en wiens aanwezigheid een plaats heilig maakt (vers 15). Dit Goddelijke Wezen is niemand anders was dan onze Heer Jezus Christus.
​
6. Michael in Joodse literatuur
In Joodse geschriften wordt Michaël erkend als de Advocaat van Israël, die op vele manieren bemiddelde:
Hij verhinderde dat Isaac werd geofferd (Yalkut Reubeni, sectie Wayera);
worstelde met Jakob (Targum, Gen. 32:25);
was Voorspraak toen Israël de dood verdiende bij de Rode Zee (Exodus Rabba, 18:5);
leidde Israël gedurende de veertig jaar in de woestijn (Abravanel tot Ex. 23:20);
gaf Mozes de stenen tafelen (Apok. Mozes, 1); instrueerde Mozes op de Sinaï (Bk. Jubilees, i. 27, ii. 1);
vernietigde het leger van Sanherib* (Midr. Exod. 18: 5);
was een van de engelen die Abraham* bezochten (Yoma, 37a; Shebu'oth, 351b voetnoot);
was de beschermengel van Israël (Yoma. 77a);
dient in het hemels heiligdom (Menahoth, 110a).​​
​
(Questions On Doctrine p. 71 - 86, R&H publishing association)
​
​
De verzoening en het kruis
Het antwoord op de vraag in de titel hangt af van de definitie die aan de term "verzoening" wordt gegeven.
In het Nieuwe Testament is de term ‘verzoening’ de vertaling van het Grieks ‘katallage’, We vinden het bijvoorbeeld terug in Rom. 5:11. In het Oude Testament komt het woord ‘verzoening’ veelvuldig voor. Het komt het vaakst voor in de werkwoordelijke uitdrukking “verzoening bewerken of doen" (Lev. 1:4; zie Ex. 29:36), maar af en toe ook in de zelfstandige naamwoordvorm “verzoening (dag van verzoening)“ (Lev. 23:27; enzovoort). Het werkwoord is de vertaling van een intensieve vorm van het Hebreeuwse kaphar, een woord dat in principe "bedekken" betekent. De eenvoudige vorm is te vinden in Genesis 6:14, en hoewel vertaald met “met pek bestrijken", betekent het eigenlijk "bedekken". Men denkt dus dat de basisbetekenis van "verzoening" zoals de term in het Oude Testament wordt gebruikt, bedekking van zonde is. Hieruit komen de afgeleide betekenissen "vergoeden", "vereffenen", "betalen", “verzoening doen”.
In theologische kringen heeft de term "verzoening" een technische betekenis gekregen en wordt over het algemeen gebruikt om het verlossende effect van Christus' menswording, lijden en dood te beschrijven. Christenen zijn het niet allemaal eens over wat er door deze gebeurtenissen in het leven van Christus werd bereikt en houden er daarom verschillende theorieën over de verzoening op na. Het is daarom noodzakelijk om duidelijk te maken welk aspect van de verzoening in aanmerking wordt genomen in elke tekst waarin deze gebeurtenis wordt aangehaald.
Over het algemeen zien degenen die onderwijzen dat er een voltooide verzoening aan het kruis werd gedaan, de term in zijn populaire theologische betekenis, maar wat ze eigenlijk bedoelen is dat op Golgotha ​​het algenoegzame verzoenende offer van Christus werd gebracht voor onze redding. Met dit concept zijn alle ware christenen het direct en van harte eens.“Op grond van die wil zijn wij geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus, eens en voor altijd gebracht” (Hebr. 10:10). Degenen die dit aspect van het werk van Christus zien als een voltooide verzoening, passen deze term alleen toe op wat Christus aan het kruis volbracht. Ze nemen in hun definitie niet de uitwerking op of toepassing van de verzoening die aan het kruis werd gedaan op de individuele zondaar.
Er zijn echter mensen die geloven dat de verzoening een veel bredere connotatie heeft. Zij zijn het volledig eens met degenen die de nadruk leggen op een voltooide verzoening aan het kruis in de zin van een algenoegzaam, eens-voor-altijd, verzoenend offer voor de zonde. Zij geloven dat niets minder dan dit heeft plaatsgevonden aan het kruis van Golgotha.
Zij geloven echter dat in de schaduwdienst van het aardse heiligdom andere aspecten van de verzoening aan het licht komen. In het ochtend - en avondoffer zien zij de verzoening die voor alle mensen is voorzien (Ex. 29:38-42). In het persoonlijke offer van de zondaar zien zij de verzoening die het individu zich toeëigend (Lev. 4:31). De verzoening die plaatsvond op de Grote Verzoendag was een beeltenis van de uiteindelijke verzoening en de de definitieve uitroeiing van de zonde. Deze ceremoniële diensten, zo geloven zij, waren allemaal typerend voor het werk van Christus. De ochtend- en avondoffers en de individuele offers voor de zonde wezen vooruit naar het offer van de Verlosser op het kruis van Golgotha. De bediening van de priester in deze diensten wees vooruit naar de hogepriesterlijke bediening van Christus in het hemelse heiligdom, waar Hij de verdiensten van het verzoenende offer toepast op de individuele zondaar. Vervolgens wezen de diensten op de Grote Verzoendag vooruit naar het werk dat gedaan moest worden in wat zij het onderzoekend oordeel noemen, dat uiteindelijk zou uitmonden in de definitieve uitroeiing van alle ongerechtigheid aan het einde van het duizendjarig rijk.
Een studie van bepaalde ervaringen uit het Oude Testament, die niet met het heiligdom te maken hebben, zal helpen om enkele betekenissen te illustreren die rechtstreeks afgeleid kunnen worden van het Hebreeuwse woord kaphar, dat vertaald wordt als ‘verzoening’:
1. Let op het incident met betrekking tot Mozes en Aäron en het maken van het gouden kalf. Dit staat opgetekend in Exodus 32. Daar leren we over de ontrouw van het volk terwijl Mozes op de berg was met God.
Onder leiding van Aäron maakten ze een gouden kalf. Toen Mozes van de berg afdaalde, was hij zeer verontrust over de afvalligheid van het volk, en het was in deze crisis dat de stam Levi aan zijn zijde stond. Toen verklaarde hij aan Israël: “Ú hebt een grote zonde begaan, maar nu zal ik naar de HEERE opklimmen. Misschien zal ik verzoening kunnen bewerken voor uw zonde. (Ex. 32:30).
Hier is sprake van verzoening maar zonder bloedvergieten. Hoe werd dit bereikt? Mozes bracht geen offer aan de Heer; nee, hij deed verzoening door zijn leven aan te bieden in de plaats van het volk. Hierin was hij een passend beeld van de Heer Jezus, de Redder van de mensheid. In zijn oprechte verlangen dat het volk gered zou worden, was hij bereid om uit Gods boek des levens te worden gewist. “Nu dan, of U toch hun zonde wilde vergeven! Maar indien niet, schrap mij alstublieft uit Uw boek, dat U geschreven hebt. (Ex. 32:32).
2. Een ander voorbeeld is het geval van David in zijn omgang met de Gibeonieten. Het verhaal staat opgetekend in 2 Samuël 21. Saul had veel van de Gibeonieten gedood aan wie Israël plechtig had gezworen dat ze hen geen kwaad zouden doen. David, die probeerde het kwaad goed te maken, riep vertegenwoordigers van de Gibeonieten bijeen en zei tegen hen: "Wat zal ik voor u doen? En waarmee zal ik verzoening doen?" (vers 3). Dan volgt het verslag van wat er gedaan werd. Toen zeven van de zonen van Saul werden opgehangen, werd de verzoening bewerkt. Verzoening betekent hier het vergoeden van de door een partij geleden schade. Dit is ook een aspect van het verzoenend werk van Christus zoals benadrukt in de volgende woorden:
“Hij [Christus] steeg op naar de hemelse hoven, en hoorde van God Zelf de verzekering dat Zijn verzoening voor de zonden van de mensen ruimschoots was geweest, dat door Zijn bloed allen het eeuwige leven zouden verkrijgen. De Vader bekrachtigde het verbond dat met Christus was gesloten, dat Hij berouwvolle en gehoorzame mensen zou ontvangen, en hen zou liefhebben zoals Hij Zijn Zoon liefheeft. Christus zou Zijn werk voltooien, en Zijn belofte nakomen om "een mens kostbaarder te maken dan fijn goud; zelfs een mens dan de gouden wig van Ofir." — Ellen G. White, The Desire of Ages (1940), p. 790.
Toen Hij aan het kruis uitriep: "Het is volbracht," richtte Hij zich tot de Vader. Het pact was volledig uitgevoerd. Nu verklaart Hij: Vader, het is volbracht. Ik heb Uw wil gedaan, o Mijn God. Ik heb het werk van de verlossing voltooid. Als Uw gerechtigheid is bevredigd, "wil Ik dat ook zij, die Gij Mij gegeven hebt, bij Mij zijn waar Ik ben." . . . De stem van God wordt gehoord die verkondigt dat de gerechtigheid is bevredigd. Ibid.,— p. 834.
3. Nog een ander incident uit Numeri 16 illustreert goed een ander aspect van de verzoening. Israël had de Heer op ernstige wijze getergd. Het volk had tegen God gemurmureerd; 250 prinsen, mannen van naam, waren in opstand gekomen tegen de Allerhoogste. Als gevolg van deze afval brak er een plaag uit in het kamp van Israël. In verband hiermee hebben wij de goddelijke verklaring: En Mozes zei tegen Aäron. . . . Ga snel naar de gemeente en doe verzoening voor hen (vers 46). En Aäron nam, zoals Mozes geboden had, en rende midden in de vergadering; en zie, de plaag begon onder het volk; hij deed wierook aan en deed verzoening voor het volk. En hij stond tussen de doden en de levenden; en de plaag werd gestopt (verzen 47, 48).
Hier zien we Aäron als middelaar, een passend type van Christus Jezus, onze gezegende Heer. Door aldus tussen de mens en God in te staan, en door zijn opofferende zelfverloochening en toewijding, tussen de levenden en de doden te staan, de mensen te bedekken voor de toorn van God, deed hij daardoor verzoening voor hen.
4. Er is echter nog een ander aspect van de vraag dat in overweging moet worden genomen. Dit komt voort uit het verhaal uit Numeri 25. Israël was verstrikt geraakt in de verleidende listen van de heidenen om hen heen. Zij hadden ernstig gezondigd in de ogen van God door de gruwelen van de Kanaänieten te begaan. Eén man bracht een heidense vrouw het kamp binnen. God toonde Zijn ongenoegen door een plaag onder de mensen te sturen. Toen Pinehas, de kleinzoon van Aäron, zich de ernst van de overtreding realiseerde, ging hij in naam van God naar buiten en doodde de overtreders. Toen dit gedaan was, werd de pest gestopt. Vanwege de jaloezie van deze man voor het werk van God zei de Heer: “Zeg daarom: Zie, Ik geef hem Mijn verbond van vrede: hij, en zijn nageslacht na hem, zullen het verbond van het eeuwige priesterschap hebben, omdat hij zich voor zijn God heeft ingezet en verzoening voor de Israëlieten heeft gedaan (Numeri 25:12, 13). In dit geval zien we dat deze loyale priester verzoening deed door de onverbeterlijke overtreders te verwijderen. Het volk Israël werd dit aspect van Gods plan onderwezen tijdens de dienst in het heiligdom, terwijl de Grote Verzoendag elk jaar plaatsvond. De laatste handeling op die grote dag was het wegnemen van de geit voor Azazel, die de aanstichter van het kwaad vertegenwoordigde. Deze bok werd uit het kamp van Israël gehaald en voor altijd verbannen. Zo zal het ook zijn in het afsluitende werk van God. Dan zal de laatste daad in Gods grote plan om het universum van zonde te reinigen de verwijdering zijn van de grootste overtreder van allemaal, hij die vanaf het begin een leugenaar was, die oude vijand, de duivel en Satan. Deze vier ervaringen leren ons essentiële en belangrijke lessen over het werk van de verzoening. In Gods eeuwige doel is Hij die de verzoening doet de Middelaar. Alles in de typische dienst – de offers en het werk van het priesterschap – wees vooruit naar Christus Jezus, onze Heer. Hij nam onze straf op Zich en stierf in onze plaats. Door dit te doen werd Hij onze Plaatsvervanger. Door aan het kruis te sterven, door Zijn leven te geven als verzoening voor de zonde, zorgde Hij voor een volmaakte voldoening voor het kwaad dat was gedaan; Hij onderging de straf van de gebroken wet van God en betaalde daarmee de volledig schuld.
“Het offer van Christus ten behoeve van de mens was vol en compleet. De voorwaarde van de verzoening was vervuld. Het werk waarvoor Hij naar deze wereld was gekomen, was volbracht.” –Ellen G. White, The Acts of the Apostles, p. 29.
Maar het werk dat op Golgotha ​​wordt volbracht houdt ook de toepassing in van het verzoenende offer van Christus op de zoekende ziel. Hierin wordt voorzien door de priesterlijke bediening van onze gezegende Heer, onze grote Hogepriester in het heiligdom hierboven.
Niet alleen wordt Zijn volk gereinigd van zonde door het offer van de Zoon van God en gered voor tijd en eeuwigheid, maar het hele universum zal worden gezuiverd van de smet van ongerechtigheid, waarbij de auteur van de zonde volkomen zal worden vernietigd. Dan zullen een nieuwe hemel en een nieuwe aarde volgen (2 Petrus 3:13), die het eeuwige thuis zullen zijn van de vrijgekochten van alle eeuwen, degenen die verlost zijn door het kostbare bloed van het Lam.
(Questions On Doctrine p. 341 - 348, R&H publishing association.)
​
​
​
De Wederkomst
De wederkomst van Christus is altijd de hoop geweest van allen die God hebben liefgehad tot de dood. Het is bij de wederkomst zegt de Schrift dat de gestorvenen in Christus opstaan en het sterfelijke met onsterfelijkheid wordt bekleed. Het is dan dat zij die hun vertrouwen op Hem hebben gesteld voor altijd zullen verenigd worden met hun Verlosser en Koning. Al in de tijd van Henoch werd geprofeteerd: "De Heer komt met tienduizenden van zijn heiligen" (Judas 14). En Job zei: “Ik weet echter: mijn Verlosser leeft, en Hij zal ten laatste over het stof opstaan. En als zij na mijn huid dit doorknaagd hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen. (Job 19:25, 26); terwijl David verklaarde: "Onze God zal komen, en zal niet zwijgen" (Ps. 50:3). Talloze andere profeten schreven in dezelfde geest.
1. Verschillende termen die worden gebruikt om te verwijzen naar de wederkomst
In de voortdurend terugkerende voorspellingen van de glorieuze tweede komst van Christus worden een aantal Griekse woorden gebruikt, woorden die allen verwijzen naar de wederkomst maar telkens een ander aspect van het gebeuren weergeven.
We zullen de meest prominente opsommen en een voorbeeld geven van elk gebruik. Hier zijn de tien belangrijkste Griekse termen die worden gebruikt:
Parousia—"De komst van de Heer is nabij" (Jakobus 5:8).
Erchomai—“Doe daarmee zaken tot Ik terugkom” (Lucas 19:13).
Apokaluptpo—“Bij de openbaring van de Heer Jezus vanuit de hemel" (2 Thess. 1:7).
Epiphaneia—"De verschijning van onze Heer Jezus Christus" (1 Tim. 6:14).
Phaneroo—"Wanneer de opperherder zal verschijnen" (1 Petrus 5:4).
Prosopon—"Van het aangezicht van de Heer" (2 Thess. 1:9).
Analuo—"Hij zal terugkeren van de bruiloft" (Lucas 12:36).
Hupostrepho—"Om . . . een koninkrijk te ontvangen en daarna terug te keren" (Lucas 19:12).
Ephistimi—"Die dag komt over u onverwachts" (Lucas 21:34).
Heko—"Hou vast totdat ik kom" (Openb. 2:25).
De betekenis van deze tien Griekse woorden is zeer belangrijk. Wanneer we ze goed begrijpen, stellen ze ons in staat om op zijn minst een glimp op te vangen van de aard van de glorieuze verschijning van Christus. Erchomai duidt bijvoorbeeld op de daad van komen, maar niet noodzakelijkerwijs van aankomst. Heko gaat nog een stap verder en betekent niet alleen komen, maar benadrukt ook aankomst. Parousia gaat nog verder, want het gaat niet alleen om komen en aankomen, maar ook om de daadwerkelijke persoonlijke aanwezigheid van de persoon die is aangekomen. Analuo geeft een vertrek aan om terug te keren, terwijl hupostrepho het idee heeft om terug te keren van een reis.
Verder geeft apokalupto het verschijnen weer als een openbaring. Prosopon geeft de werkelijke aanwezigheid aan van degene die komt, en dat iedereen voor zijn gezicht staat. Epiphaneia benadrukt de heerlijkheid waarmee de Heiland zal weerkomen. Phaneroo houdt niet alleen het verschijnen in, maar ook de verdere gedachte dat de persoon die verschijnt in zijn ware karakter zal worden gezien. Het andere woord, ephistemi, benadrukt niet enkel de gedachte van nabijheid, maar vooral van het feit dat de wederkomst voor velen onverwacht zal zijn.
Hoewel de Nederlandse taal soms ontoereikend is om de diepe betekenis van deze woorden weer te geven en de mate waarin ze elkaar overlappen, helpen ze ons te begrijpen hoe de wederkomst van Jezus zal zijn zodat daarover geen misverstanden bestaan.
​
2. Bijbels begrip van de wederkomst
​
1. Jezus zal zeker de tweede keer komen. - Jezus zelf beloofde opnieuw te komen. "Ik zal weer komen," verzekerde Hij Zijn discipelen (Johannes 14:3). En Paulus de apostel verklaarde dat Hij "de tweede keer zou gezien worden" (Heb. 9:28). De Verlosser voegt er ook nog aan toe: "Ik zal weer komen en u tot mij ontvangen" (Johannes 14:3). Deze laatste woorden houden in dat de opstanding van zij die in Christus gestorven zijn zal plaatsvinden bij de wederkomst. (1 Thess. 4:16).
Dit gegeven is van zo'n vitaal belang dat dezelfde apostel verklaart: "Als Christus niet opgewekt is" (1 Kor. 15: 14) dan “worden ook de doden niet opgewekt" (vers 16); en als dit zo is, "dan zijn ook zij die in Christus ontslapen zijn, verloren.” (vers 18), Het Griekse woord dat hier wordt gebruikt voor "verloren" is apollumi, wat "vernietigd" betekent, "verdorven", "verloren". Het is de term die wordt gebruikt in Lucas 13:3, die zegt: “Nee, maar als u zich niet bekeert, zult u allen evenzo omkomen."; ook in Johannes 17:12, "Niemand van hen is verloren, dan de zoon van het verderf.”
We geloven daarom dat het een goede reden is om de komst van Jezus de "gezegende hoop" te noemen (Titus 2:13). Het is buiten alle twijfel de hoogste hoop van de kerk, want het is bij de terugkeer van onze Heer dat de ontslapen heiligen tot onsterfelijkheid worden geroepen. Het is dan dat deze "sterveling zal . . . onsterfelijkheid aantrekken" (1 Cor. 15:54). En het is dan dat "de bazuin zal klinken, en de doden onvergankelijk zullen worden opgewekt" (vers 52).
Verder zullen de levenden degenen die bij de wederkomst worden opgenomen (1 Thess. 4:15) hen ontmoeten die uit de dood zijn opgestaan, en samen zullen ze de Heer tegemoet gaan in de lucht (vers 17), en zo zullen ze “voor altijd bij de Heer zijn". Wat een troost voor degenen die hun dierbaren te ruste hebben gelegd! Dit is kennelijk wat de apostel in gedachten had toen hij schreef: "Daarom troost elkaar met deze woorden" (vers 18).
​
2. De wederkomst zal zichtbaar, hoorbaar en persoonlijk zijn.
a. Zijn komst zal zichtbaar zijn. Johannes maakt dit duidelijk wanneer hij zegt: "Zie, hij komt Met wolken; en elk oog zal hem zien" (Openbaring 1:7). Dit hoogtepunt zullen de heiligen met hun eigen ogen waarnemen. Ze hebben geduldig op Hem gewacht (1 Kor. 1:7), en het is "aan hen die naar Hem zoeken" dat Hij verschijnt "zonder zonde tot redding" (Heb. 9:28).
Maar zij die geen berouw hebben gekend, zullen Hem ook zien als Hij in Zijn heerlijkheid komt. We lezen dat dan "alle stammen van de aarde zullen rouwen, en ze zullen de Zoon des mensen zien komen met de wolken van de hemel met grote kracht en heerlijkheid" (Matt. 24:30; zie ook Marcus 13:26; Lucas 21:27).
​
b. Zijn komst zal hoorbaar zijn. De Bijbelschrijvers, bij het beschrijven van de terugkeer van Christus, verwijzen vaak naar het begeleidende geluid van een bazuin: "de laatste bazuin" (1 Kor. 15:52); "een geroep," "een stem", “een bazuin van God" (1 Thess. 4:16); “luid bazuingeschal" (Matt. 24:31). Dit is geen figuurlijke taal maar een weergave van wat werkelijk zal plaatsvinden.
c. Zijn komst zal persoonlijk zijn. De komst van Jezus is niet wanneer men sterft of wanneer zich een grote ramp voordoet - zoals de vernietiging van Jeruzalem. Waarover gesproken wordt, is de werkelijke, persoonlijke aanwezigheid van onze Heiland Jezus Christus. Bij de hemelvaart verklaarden de engelen aan de verbaasde discipelen: "Deze Jezus. . . zal op dezelfde manier terugkomen als u Hem naar de hemel hebt zien gaan" (Handelingen 1:11). “Deze” benadrukt dat het dezelfde Jezus zal zijn.”
​
3. Verschillende beschrijvende woorden verwijzen naar maar één wederkomst. - De Schrift spreekt over één enkele wederkomst. Deze wordt aangeduid als Zijn verschijning (Titus 2:13), komen (Jakobus 5:8), terugkeer (Lucas 19: 12), aanwezigheid (2 Thess. 1:9), komen de tweede keer (Heb. 9:28), en opnieuw komen (Johannes 14:3). Jezus zei dat Hij "weer zou komen" (Johannes 14:3); en zoals in de gelijkenis zou "terugkeren" van Zijn reis (Lucas 19: 12). Hij verwees herhaaldelijk naar Zijn "komst" zonder enige indicatie van een wederkomst in twee fasen of van een voorlopige komst, geheim of anderszins, voor de "opname" van de heiligen. De Schrift stelt expliciet dat Christus "de tweede keer" zal komen om degenen te redden die Hem verwachten (Heb. 9:28); en "wij die leven en overgebleven zijn" (1 Thess. 4:17). Bij Zijn wederkomst worden de doden in Christus opgewekt en samen met de levenden opgenomen. De Schrift vermeldt geen voorafgaande opname. Alles, de opstanding en de opname, vinden plaats bij Zijn wederkomst.
In het licht van alle verwijzingen naar "de" komst, verschijning of terugkeer van de Heer, en bij afwezigheid van enige verklaring van twee verschillende gebeurtenissen, rust de bewijslast zeker op degenen die beweren dat er twee fasen zijn die van elkaar gescheiden worden door een periode waarin de antichrist zou heersen. De aanhanger van de opvatting dat er een voorafgaande opname zou zijn, heeft geen duidelijk Schriftbewijs voor een wederkomst en opname van de heiligen voorafgaand aan de grote verdrukking en een daaropvolgende wederkomst waarbij wraak zou genomen worden op de goddelozen.
​
4. "Parousia" vraagt om de zichtbare persoonlijke verschijning van Christus. - Dit woord parousia heeft een duidelijke betekenis en kan alleen voldoen aan zijn vervulling in de daadwerkelijke komst en zichtbare aanwezigheid van het betrokken individu. Dit is te zien in het gebruik van parousia in het Nieuwe Testament, anders dan in een verwijzing naar de tweede komst. Zo wordt het ook gebruikt voor het komen van Titus (2 Kor. 7:6); de komst van Stephanas (1 Kor. 16:17); en de komst van Paulus (Phil. 1:26).
Een illustratie is te zien in 2 Korintiërs 10:10, waar we lezen over de "lichamelijke aanwezigheid" (parousia) van Paulus de apostel. Er is geen aanleiding om zich te vergissen in de betekenis van dit woord. Het is duidelijk, definitief en sluitend. Deissmann (Light From the Ancient East, pp. 272, 382) laat zien dat parousia ("aanwezigheid", "komen") de technische term was voor de persoonlijke aankomst van een potentaat of zijn vertegenwoordiger.
De Schrift leert duidelijk (1 Kor. 15:23) dat "zij die van Christus zijn" zullen worden opgewekt "bij zijn komst" (het woord dat hier wordt gebruikt is parousia). Elders wordt de parousia van de Zoon des mensen beschreven door een zeer zichtbaar fenomeen, de bliksem die de hele hemel doorklieft (Matt. 24:27). Daar is niets geheim aan dit soort van parousia. Maar het bewijs voor een zichtbare wederkomst berust niet enkel op de woordkeuze.
​
5. Geen plaats voor "geheime" opname als afzonderlijke fase van de wederkomst.—Wanneer Jezus terugkeert, komt Hij niet alleen. Hemelse wezens vormen het gevolg dat met Hem terugkeert. Jezus zei: "De Zoon van de mens zal komen. . . met zijn engelen" (Matt. 16:27). Marcus verwijst naar hen als "heilige engelen" (Marcus 8:38); Paulus, als "zijn machtige engelen" (2 Thes. 1:7); en Matteüs citeert de eigen woorden van onze Heer en zegt dat "alle heilige engelen" Zijn terugkeer zullen vergezellen (Matt. 25:31). Wat een vertoning van hemelse heerlijkheid, niet alleen van de engelenscharen, maar van Christus Zelf die in "zijn eigen heerlijkheid" en in "die van zijn Vader" komt (Lucas 9:26). Wie kan zich dit tafereel voorstellen? Met tienduizenden tienduizendtallen en "duizenden duizendtallen" (Openbaring 5:11), van deze boodschappers der heerlijkheid, wat een optocht van ongeëvenaarde majesteit! Wat een openbaring van de uitbundige heerlijkheid van de Eeuwige!
Er is een opvallende gelijkenis tussen de gebeurtenissen zoals beschreven in verschillende parallelle verslagen van de tweede komst, met name met betrekking tot de opstanding van de doden en de opname van de levende rechtvaardigen. Paulus zegt: "De Heer zelf zal uit de hemel neerdalen met een geroep, met de stem van de aartsengel en met een bazuin van God" (1 Thess. 4:16), en zal Zijn volk in de lucht opnemen om Hem te ontmoeten. Het is duidelijk dat het deze verzameling van de heiligen van de aarde is die in vergelijkbare bewoordingen door Jezus zelf wordt beschreven: "Ze zullen de Zoon van de mens zien komen met de wolken van de Hemel met grote kracht en glorie. En hij zal zijn engelen uitzenden onder luid bazuingeschal, en zij zullen zijn uitverkorenen bijeenbrengen uit de vier windstreken, van het ene uiterste van de hemelen tot het andere uiterste ervan" (Matth. 24:30, 31). Merk op dat het het geluid is van "de bazuin" die "de doden" opwekt (1 Kor. 15:52) wanneer "zij die van Christus zijn" "levend worden gemaakt" "bij zijn komst" (verzen 22, 23). Deze selectie van de rechtvaardigen uit de enorme menigten van de aarde is op individuele basis. Christus zelf beschreef deze verdeling van de bewoners van de aarde in twee verschillende klassen door de eenvoudige verklaring: "De ene zal worden genomen en de andere zal worden achtergelaten" (Matt. 24:40).
In het licht van deze overwegingen vinden we geen plaats voor een geheime opname, zoals door sommigen wordt beweerd.
​
6. De wederkomst en de laatste verdrukking.— De “opname” van de kerk tot Christus in relatie tot de tijd van de antichrist en de verdrukking wordt in letterlijke en expliciete taal besproken in de tweede brief van Paulus aan de Thessalonicenzen, die geschreven werd om het misverstand te corrigeren over wat hij in zijn eerste brief had gezegd over de komst van Jezus om de doden op te wekken en de levende rechtvaardigen op te nemen. In zijn tweede brief vertelt hij de christenen in Thessaloniki dat God hun vervolgers zal vernietigen, en de slachtoffers van vervolging zal rust geven “wanneer de Heer Jezus uit de hemel zal worden geopenbaard met zijn machtige engelen, in vlammend vuur, wraak nemend op hen die God niet kennen, en die het evangelie niet gehoorzamen” (2 Thess. 1:7, 8). Opnieuw vinden we de twee klassen: De kerk vindt rust op het moment dat Christus komt met vlammende wraak op Zijn (en haar) vijanden.
Verder instrueerde Paulus hen met betrekking tot “de komst van onze Heer Jezus Christus” en “onze vereniging tot Hem” (2 Thess. 2:1). Wat had hij anders kunnen bedoelen met ‘onze vereniging met Hem’ dan dezelfde opname van de heiligen die hij in zijn vorige brief had beschreven en die ze kennelijk verkeerd hadden begrepen – de komst waarin ‘wij… zullen worden opgenomen’ tot Christus, dat wil zeggen de "opname" van 1 Tessalonicenzen 4:16, 17? Met betrekking tot deze kwestie smeekt hij zijn lezers om niet ‘geschrokken of verontrust te worden’ over de nadering van de dag van Christus, ‘want die dag zal niet komen, tenzij er eerst een afval komt, en die man van de zonde wordt geopenbaard, de zoon des verderfs” (2 Thess. 2:1-3). Paulus vertelt de christenen in Thessaloniki dus dat de dag van Christus' komst om de heiligen te verenigen – de komst waarover zij zich zorgen maakten omdat zij Paulus verkeerd hadden begrepen – pas zou komen na de openbaring van de mens der wetteloosheid. Zoveel is hier duidelijk, maar Paulus gaat verder.
Deze man van zonde moet bovendien “in de tempel van God” zitten en aanspraak maken op de aanbidding die enkel God toekomt – dezelfde macht waarvan gezegd wordt dat die de heiligen zal vervolgen en verdrukken gedurende 1260 profetische dagen of letterlijke jaren – en hij zal vernietigd worden. “door de verschijning bij Zijn komst" (verzen 4, 8). Het is duidelijk dat, wat 'hij die hem nu weerhoudt’ ook mag zijn, het wegnemen daarvan de onthulling mogelijk maakt van de antichrist en niet verwijst naar de opname van de gemeente waarvan Paulus zegt dat dit zal gebeuren na het komen van de afval en de openbaring van de wetteloze. Het is dus duidelijk dat de komst van de antichrist de opname van de heiligen moet voorafgaan. Er is hier in de tekst geen enkele aanwijzing om te kunnen spreken van een tweeledige wederkomst waarbij eerst de gemeente wordt opgenomen en daarna Gods toorn wordt uitgestort over de goddelozen.
Dit komt overeen met de verklaring van Paulus dat de komst die de gemeente met Christus verenigt ook de komst is waar wraak wordt uitgeoefend op Gods vijanden. Tevens is dit in overeenstemming met Johannes’ beschrijving van de komst van de Koning, die de oordelen over het beest, de valse profeet en de draak omvat, en ook de eerste opstanding; en met de verklaring van Jezus dat Zijn komst met bazuingeschal om Zijn uitverkorenen te verzamelen, volgt op de verdrukking. Al deze passages stemmen overeen met de herhaalde verwijzingen van Jezus naar Zijn komst (altijd in het enkelvoud).
In dit alles is voldoende bewijs om te spreken over een enkele zichtbare, hoorbare, persoonlijke en heerlijke wederkomst van Christus.
​
7. Profetieën over de antichrist die vóór de wederkomst zijn vervuld. – Vrijwel alle vroege protestantse hervormers erkenden de pauselijke macht als de grote antichrist. De specificaties van de ‘kleine hoorn’ uit Daniël 7 en het "beest" uit Openbaring 13 kunnen enkel in hun geheel toegepast worden op het pausdom. Zij die de profetieën interpreteren volgens het preterisme of futurisme zijn niet in staat de werkelijke antichrist te herkennen en het werk dat hij doet. Als niemand op zijn hoede is voor zijn snode plannen, zal hij proberen de hele wereld te misleiden; zozeer zelfs dat de mensen uiteindelijk zullen verklaren: "Wie is als het beest? Wie is in staat oorlog met hem te voeren?" en “de hele wereld” zal zich verwonderen “achter het beest aan” (Openb. 13:4, 3).
Het werk van de Antichrist zal beëindigd worden door de tweede komst van onze Heer. We lezen in 2 Thessalonicenzen 2:3 over iemand die de “mens van de zonde” wordt genoemd. We lezen over zijn godslasterlijke beweringen in vers 4, over zijn tekenen en leugenachtige wonderen in vers 9. Maar Gods Woord verklaart onmiskenbaar dat hij verteerd zal worden door “de verschijning van zijn [Christus] komst” (2 Thess. 2:8). Hoewel alle afvallige organisaties, met al hun boze werken, zich verenigen, zullen hun activiteiten eindigen op het moment dat onze Heer uit de hemel terugkeert (Openbaring 19:19, 20).
​
8. De wederkomst markeert het begin van de duizendjarige periode. - De duizendjarige periode wordt in Openbaring 20 aangeduid als 'duizend jaar'. De verzen 4-6 spreken over de eerste opstanding. "Zij kwamen weer tot leven en regeerden duizend jaar met Christus" (Openb. 20:4, R.S.V.). Degenen die eraan deelnemen worden "gezegend en heilig" genoemd. Verder: "Zij zullen priesters van God en van Christus zijn, en zij zullen duizend jaar met Hem regeren." De opstanding van de heiligen, zoals onderwezen in 1 Korintiërs 15 en 1 Tessalonicenzen 4, vindt plaats bij de komst van onze Heer. En aangezien degenen die aldus zijn opgewekt 'duizend jaar met Christus' regeren, is het duidelijk dat deze opstanding het begin markeert van de duizendjarige periode. Gezien het feit dat de rest van de doden (de goddelozen) “niet weer tot leven kwamen voordat de duizend jaren waren geëindigd” (Openb. 20:4, R.S.V.), lijkt het eveneens duidelijk dat deze tweede opstanding het einde markeert van de duizendjarige periode. . (Voor een verdere bespreking van het millennium, zie vragen 38 en 39).
​
9. Uitdrukkingen uit het Nieuwe Testament die door voorstanders van de geheime opname naar voren zijn gebracht.
(a) "De dag des Heren komt als een dief in de nacht" (1 Thess. 5:2) en (b) "De ene zal meegenomen worden, en de ander achtergelaten” (Matt. 24:40). De vergelijking van de wederkomst van Christus met een dief in de nacht heeft niet als bedoeling te beweren dat Christus heimelijk zal terugkomen. De vergelijking is bedoeld om ons aan te sporen tot waakzaamheid zodat de wederkomst ons niet als een verrassing zou overvallen.
De context van 1 Thessalonicenzen 5:2 geeft duidelijk aan wat de apostel bedoelde door de wederkomst van Christus als een dief te beschrijven. Hij heeft het over de onverwachte komst van Christus. Niemand verwacht een dief; daarom kan hij zijn snode werk onopgemerkt doen. De apostel beschrijft de achtelozen op die dag als mensen die vrede en veiligheid verwachten wanneer een plotselinge vernietiging onmiddellijk in het vooruitzicht ligt (vers 3). Maar ze verwachten het niet. Hij waarschuwt de gelovigen niet in slaap te vallen, anders zal de tweede komst hen als een dief overvallen (verzen 4, 5). Hij spoort hen aan om “waakzaam te zijn en nuchter te zijn” (vers 6) in afwachting van de wederkomst van Christus.
De vergelijking benadrukt het onverwachte en niet het geheimzinnige. Natuurlijk zal het schijnbare uitblijven van de wederkomst van Jezus sommige belijdende christenen in slaap doen vallen, maar dat zal hun eigen schuld zijn en geen deel uitmaken van Gods plan. Zij moeten alert zijn en uitkijken naar Zijn verschijning. Maar zelfs degenen die wakker zijn, zullen, tenzij ze zich volledig aan God hebben overgegeven, verrast worden. Ook voor hen zal de komst van de Heer onverwacht zijn. Met andere woorden: ze kijken niet echt uit naar de terugkeer van Hem; zij wachten niet op Hem. Daarom zal de komst van Christus voor hen zijn als een dief in de nacht.
Wat betreft de andere passage – ‘De ene zal worden genomen en de andere zal worden achtergelaten’ – bestaan er verschillende interpretaties. Sommigen zijn van mening dat degenen die 'weggenomen' worden, vernietigd worden; anderen, dat zij bij de Heer worden gebracht. Maar wat de juiste interpretatie ook is, één punt komt duidelijk naar voren: er is geen sprake van geheimhouding in de gebruikte woorden. De nadruk wordt gelegd op het feit dat je ‘aangenomen’ of ‘achtergelaten’ bent. Er is in de woorden zelf geen indicatie te vinden hoe de ene wordt aangenomen en de andere wordt achtergelaten.
De passage geeft duidelijk aan dat dit een dag van scheiding zal zijn. Het introduceren van het idee van geheimhouding in de tekst lijkt volkomen ongegrond. Nergens in de Bijbel is er enige aanwijzing dat wanneer de een wordt meegenomen en de ander wordt achtergelaten, bepaalde personen de volgende ochtend wakker zullen worden en zullen ontdekken dat hun dierbaren 'vermist' zijn. De dief-in-de-nacht-illustratie werd duidelijk door onze Heer gegeven om de plotselinge verschijning van Zijn verschijning aan te geven en het gevaar waarmee niet alleen de wereld, maar zelfs de kerk wordt geconfronteerd, onvoorbereid te zijn en daardoor voor een verrassing komen te staan. De reden van deze vergelijking wordt aangegeven in vers Mattheüs 24:42: “Wees dan waakzaam, want u weet niet op welk moment uw Heere zal komen.”
Voorstanders van de ‘geheime opname’-theorie brengen ook de zaak van Henoch naar voren ter ondersteuning van hun bewering. Over Henoch zegt de Schrift: “Door het geloof werd Henoch weggenomen, zodat hij de dood niet zou zien; en hij werd niet gevonden, omdat God hem had weggenomen” (Hebreeën 11:5). Er wordt beweerd dat de uitdrukking 'hij werd niet gevonden' aangeeft dat men naar hem heeft gezocht, waaruit men concludeert dat hij op een geheimzinnige wijze werd opgenomen. Maar in dit verband moeten we bedenken dat de term ‘weggenomen’ zelf zeker geen geheimhouding inhoudt. Elia werd ook weggenomen, maar in het volle zicht van Elisa, met wagen en wervelwind. Ook toen onze gezegende Heer “werd opgenomen” (Handelingen 1:9), was dat in het volle, open zicht van Zijn discipelen.
Waarom zou men bovendien denken dat de uitdrukking ‘niet gevonden’ op geheimhouding duidt? Soortgelijke uitdrukkingen zijn in andere verbanden te vinden en kunnen geen geheimhouding betekenen, of verwijzen naar iets dat in een donker hoekje wordt gedaan. Zo lezen we dat in de laatste dagen “de bergen niet gevonden werden” (Openb. 16:20); van Babylon, dat het “in het geheel niet meer gevonden zal worden” (Openb. 18:21); en van haar inwoners, dat niemand “meer in u gevonden zal worden” (vers 22). Op basis van welke taalkundige of exegetische autoriteit kan men dan het idee introduceren dat iets in het geheim gebeurt?
​
(Questions on Doctrines 449-464, R&H publishing association)